1 Corinthians 2:8

20) niemand van

Namelijk uit hun natuurlijke rede of verstand, hoe groot en hoe kloek hetzelve ook was. Hoedanige Herodes, Pilatus, Kajafas en andere machtigen in deze wereld geweest zijn, alsook de wijsgeren, schriftgeleerden en dergelijken. Anderszins heeft Abraham ook door Gods Geest en openbaring zijnen dag gezien, Joh. 8:56, en David heeft zich daarin verheugd, Ps. 16:9, met anderen godzalige koningen en profeten, Luk. 10:24, en ook sommigen van de oversten der Joden, gelijk Nikodemus en Jozef van Arimathea, hebben hem gekend; dan deze waren weinigen, en hebben in Zijnen dood niet gestemd; Luk. 23:51. Zie dergelijke wijze van spreken Joh. 3:32.

Joh 8.56 Ps 16.9 Lu 10.24 23.51 Joh 3.32

21) den Heere der

Namelijk die het hoofdstuk is van deze wijsheid Gods. Zo wordt Christus genaamd ten aanzien van Zijn goddelijke natuur, Ps. 24:7; Hand. 7:2, die gekruisigd is naar Zijn menselijke natuur. Zie dergelijke wijze van spreken Joh. 3:13; Hand. 3:15, en Hand. 20:28.

Ps 24.7 Ac 7.2 Joh 3.13 Ac 3.15 20.28

Ephesians 1:10

30) in de bedeling

Dat is, in of tegen den tijd der bedeling. Het Griekse woord betekent zulk ene bedeling als een huishouder gebruikt in het regeren van zijn huis, tot elke zaak en nooddruft, den tijd, personen en wijzen van doen ordinerende. Alzo heeft God ook in Zijn huis, dat is, in Zijn gemeente, van den beginne der wereld, zekere personen, op welke en door welke alles alzo moest verricht en geopenbaard worden.

31) van de volheid

Dat is, van den bestemden tijd, op welken God besloten had Zijnen Zoon te zenden, en door Zijn Evangelie ook de heidenen tot de gemeenschap Zijns Zoons te roepen, zowel als de Joden. Zie Gal. 4:4.

Ga 4.4

32) tot een te vergaderen

Grieks, tot een hoofd, of tot een hoofdsom bijeen te brengen.

33) beide dat in

Daardoor verstaan sommigen de gelovigen, die alrede in den hemel zijn, en die nog op de aarde zijn. Anderen vergelijken deze plaats met Col. 1:16,20, en menen dat door degenen, die in den hemel zijn, verstaan moeten worden de engelen in den hemel, die met de gelovigen op aarde van alle tijden door Christus onder Hem als een Hoofd zijn vergaderd, en met elkander bevredigd, en alzo tot ‚‚n lichaam zijn geworden, die door de zonden der mensen tevoren van elkander als afgescheurd waren; Hebr. 12:22,23; Openb. 19:10.

Col 1.16,20 Heb 12.22,23 Re 19.10

Ephesians 3:9

17) te verlichten,

Dat is, door de predikatie des Evangelies hunne ogen te openen, gelijk Christus tot Paulus spreekt, Hand. 26:18.

Ac 26.18

18) in God, Welke alle

Dat is, in Gods raad en voornemen, gelijk hierna Ef. 3:11 wordt verklaard.

Eph 3.11

19) dingen geschapen

Dat is, alle volken, zowel heidenen als Joden, en wat hun aangaat. Waaruit de apostel wil besluiten, dat het dan gevoeglijk was, dat niet alleen de Joden, maar ook de heidenen door Christus zouden verzoend en verenigd worden. Zie Col. 1:16,17,18. Andere nemen het van de tweede schepping, doch daarvan heeft de apostel tevoren gesproken.

Col 1.16,17,18

Colossians 1:26

61) die verborgen is

Zie de verklaring hiervan in de aantekeningen Ef. 3:5, enz.

Eph 3.5

1 Timothy 3:16

35) de verborgenheid der

Zo noemt de apostel de leer des Evangelies, gelijk hiervoor, 1 Tim. 3:9, de verborgenheid des geloofs, waarvan hij een korte som in de volgende woorden voorstelt.

1Ti 3.9

36) God is

Dat is, de eeuwige Zoon Gods, gelijk dit woord God ook voor God den Zoon gebruikt wordt; Joh. 1:1; Hand. 20:28; Rom. 9:5; 1 Joh. 5:20, en elders.

Joh 1.1 Ac 20.28 Ro 9.5 1Jo 5.20

37) geopenbaard

Dat is, is mens geworden, en heeft door woorden en werken Zijn godheid bekend gemaakt. Zie Luk. 24:19; Joh. 1:14.

Lu 24.19 Joh 1.14

38) in het vlees, is

Dat is, in de menselijke natuur, die door Hem in enigheid des persoons is aangenomen, gelijk Joh. 1:14; Rom. 1:3; Hebr. 2:14.

Joh 1.14 Ro 1.3 Heb 2.14

39) gerechtvaardigd

Voor onschuldig en rechtvaardig erkend, gelijk Matth. 11:19; Luk. 7:29; Rom. 3:4.

Mt 11.19 Lu 7.29 Ro 3.4

40) in den Geest,

Of door den Geest. Hetwelk te verstaan is van de Goddelijke natuur van Christus, waardoor Hij Zichzelf uit de doden heeft verwekt, en volgens dien ook bewezen rechtvaardig en onschuldig te zijn, hoewel Hij door de Joden en heidenen voor schuldig was veroordeeld. Enigen nemen het voor de gaven des Heiligen Geestes, die Hij na Zijn verrijzenis op Zijn discipelen en andere gelovigen heeft uitgestort. Dit komt met Paulus' doel niet overeen, daar deze gaven des Heiligen Geestes eerst na Christus' verheerlijking zijn gegeven, waarvan hij in het laatste lid spreekt, en wordt ook het eerste met dergelijke wijze van spreken bevestigd; Rom. 1:4; 1 Petr. 3:18.

Ro 1.4 1Pe 3.18

41) van de engelen,

Namelijk als Zijn dienaars en boden, zo in Zijn geboorte, Luk. 2:13, als in Zijn verzoeking, Matth. 4:11, in Zijn lijden, Luk. 22:43, en in Zijn opstanding en hemelvaart, Luk. 24:4; Hand. 1:10.

Lu 2.13 Mt 4.11 Lu 22.43 24.4 Ac 1.10

42) in de wereld, is

Dat is, onder alle volken der wereld, zowel heidenen als Joden; Rom. 10:18; Col. 1:6.

Ro 10.18 Col 1.6

43) opgenomen in heerlijkheid.

Namelijk ter rechterhand Zijns Vaders, vanwaar Hij de gaven Zijns Geestes in Zijn gemeente heeft uitgestort, en door krachten en wonderen Zijn heerlijkheid heeft betoond; Mark. 16:19,20; Hand. 1:2,8, en Hand. 2:33, enz.

Mr 16.19,20 Ac 1.2,8 2.33
Copyright information for DutKant