1 Kings 11:4

8) volkomen

Zie boven, 1 Kon. 8:61.

1Ki 8.61

1 Kings 12:16

24) Wat deel hebben wij aan David?

Vergelijk 2 Sam. 20:1. De zin is dat zij met het koninkrijk van David niet wilden te doen hebben, omdat zij, naar hun gevoelen, geen voordeel te verwachten hadden. Zij spreken vragenderwijze, om te sterker te loochenen. Zie Gen. 18:17.

2Sa 20.1 Ge 18.17

25) uw tenten,

Dat is, een iedere kere weder naar zijn huis en naar de zijnen.

26) Voorzie nu uw huis,

Dat is, dat hij zorg voor zichzelven drage, en niet voor ons, maar ons met vrede late.

27) David!

Zij verstaan de nakomelingen Davids en die hem toegedaan waren; maar hebben hem genaamd, uit verachting, den zoon van Isa‹.

1 Kings 14:22

47) deed wat kwaad was

Te weten, nadat Rehabeam drie jaren geregeerd had. Zie 2 Kron. 11:17, en 2 Kron. 12:1.

2Ch 11.17 12.1

48) ijver,

Zie Deut. 4:24.

De 4.24

2 Chronicles 10:16

19) ganse volk Isra‰l zag,

Welverstaande, uitgenomen den stam van Juda en de Isra‰lieten, die daaronder behoorden, van wie gesproken wordt in 2 Kron. 10:17.

2Ch 10.17

20) antwoordde

Het Hebreeuwse woord is ook voor antwoorden genomen, zonder het woord dabar bij zich te hebben, Job 13:22, en Job 33:32, maar het wordt er bij gevonden 1 Kon. 12:16.

Job 13.22 33.32 1Ki 12.16

2 Chronicles 12:1

1) als Rehabeam

Te weten, na drie jaren, in welke hij David en Salomo nagewandeld had. Zie boven, 2 Kron. 11:17.

2Ch 11.17

2) de wet

Dat is, verviel van de ware leer, den zuiveren godsdienst en oprechten wandel, van de wet Gods voorgeschreven. Vergelijk Deut. 32:15; 1 Kon. 18:18; boven, 2 Kron. 7:19, en onder, 2 Kron. 13:11; Job 6:14; Spreuk. 2:13; Jes. 1:4; Jer. 2:13, enz.

De 32.15 1Ki 18.18 2Ch 7.19 13.11 Job 6.14 Pr 2.13 Isa 1.4 Jer 2.13

3) gans Isra‰l

Dat is, Juda en de Isra‰lieten, die onder Juda sorteerden, zie 1 Kon. 12:17; want de andere stammen waren tevoren door Jerobeam tot afwijking gebracht. Versta evenwel dezen afval alzo, dat God zijn uitverkoren overblijfsel heeft gehad, bestaande uit de profeten, als Ahia, Semaja, Iddo en enigen der priesters, Levieten en der gemeente, die de profeten gehoor gevende, zich van de besmettingen der afgoderij zuiver gehouden hebben. Zie onder, 2 Kron. 12:12.

1Ki 12.17 2Ch 12.12

Ezekiel 4:6

19) Als gij nu deze voleinden zult,

Dat is, als gij niet ver van het voleinden dezer dagen zult wezen, hebbende van dezelve driehonderd en vijftig afgedaan, zodat er maar veertig overblijven.

20) lig ten anderen male neder

Zie boven Ezech. 4:4. Deze tweede nederligging was ten aanzien van de zonden der Joden.

Eze 4.4

21) rechterzijde,

Juda, ten aanzien van Samaria en de Isra‰lieten, was zuidwaarts gelegen, dat is, aan de rechterzijde der wereld; zie boven Ezech. 4:4. De rechterzijde kan ook betekenen de waardigheid, die de Joden boven de Isra‰lieten hadden, omdat bij hen was de tempel, de godsdienst en het huis Davids.

Eze 4.4

22) dragen

Zie boven Ezech. 4:4.

Eze 4.4

23) veertig dagen;

Deze dagen, die veertig jaren betekenden, worden begonnen van het achttiende jaar van het koninkrijk van Josia, in welke de Joden wel het verbond met God vernieuwd hebben, maar alzo, dat zij terstond daarna weder tot afgoderij vervallen zijn; zij worden ge‰indigd met de belegering of verstoring der stad Jeruzalem en des tempels, of de laatste vervoering naar Babel, geschied door Nebuzaradan; 2 Kon. 25.

24) elken dag voor elk jaar.

Hebreeuws, een dag voor een jaar, een dag voor een jaar; zie Gen. 7:2, en Lev. 24:8.

Ge 7.2 Le 24.8

Ezekiel 4:9

32) neemt gij voor u tarwe,

Hiermede en met het volgende wordt betekend de grote benauwdheid en hongersnood, die den belegerden overkomen zou.

33) heerse,

Anders genaamd geerst of gierst.

34) in een vat,

Dat is, niet elk soort in een onderscheiden vat, maar alle ondereen gemengd in enig vat; hetwelk placht te geschieden in tijd van nood, als er groot gebrek van broodkoren is.

35) driehonderd en negentig dagen,

Dat is, omtrent de veertien maanden zal de belegering van Jeruzalem duren.

Copyright information for DutKant