‏ 1 Kings 12:28-30

45) te veel

Dat is, het zou u te moeilijk en te kostelijk vallen. Anders, het zij u genoeg, dat gij tot nog toe naar Jeruzalem getrokken zijt, om aldaar uw offeranden te brengen. Het is voortaan niet nodig, vindende de gelegenheid daartoe in uw eigen land. Vergelijk deze manier van spreken met Num. 16:2,3.

Nu 16.2,3

46) uw goden,

Hij wist wel dat deze gouden kalveren geen goden waren, en dat de Isra‰lieten dat ook wel verstaan zouden; maar hij wilde dat zij den waren God door deze beelden zouden eren en dienen, tegen het uitgedrukte gebod des Heeren; Exod. 20:4,5; Deut. 4:14,15,16,17, enz. Zie dergelijke misdaad, Exod. 32:4.

Ex 20.4,5 De 4.14,15,16,17 Ex 32.4
47) Beth-el,

Dat is, aan beide de uiterste palen zijns koninkrijks; want Beth-el was in de zuidpale gelegen en Dan in de noordpale.

48) werd tot zonde;

Te weten, der afgoderij, die met uitneming zonde genoemd wordt, omdat zij regelrecht gekant worden tegen de majesteit Gods. Hierom wordt dikwijls van Jerobeam gezegd dat hij Isra‰l zondigen deed; 1 Kon. 16:19, enz. Zie ook 2 Kon. 21:16.

1Ki 16.19 2Ki 21.16

49) voor het ene,

Te weten, om dat aan te bidden en offerande te doen. En het schijnt hieruit dat het ene kalf eerst te Dan, en het andere daarna te Beth-el is opgericht geweest. Alzo het blijkt uit 1 Kon. 12:32.

1Ki 12.32
Copyright information for DutKant