1 Kings 14:10
18) kwaad Dat is, ongeluk, straf, wraak. Zie Gen. 19:19. Ge 19.19 19) huis van Dat is, geslacht. Alzo in het volgende; idem 2 Sam. 3:10, en 2 Sam. 9:3, en onder, 1 Kon. 16:3. 2Sa 3.10 9.3 1Ki 16.3 20) wat mannelijk is, Versta hierdoor, een gehele en uiterste verstoring, waarin niemand gespaard wordt, zelfs ook niet een hond; alzo 1 Sam. 25:22,34, en onder, 1 Kon. 16:11, en 1 Kon. 21:21, en 2 Kon. 9:8. 1Sa 25.22,34 1Ki 16.11 21.21 2Ki 9.8 21) den beslotene Zie de verklaring dezer manier van spreken Deut. 32:36. De 32.36 1 Kings 21:21
33) wat mannelijk is, Zie boven, 1 Kon. 14:10. 1Ki 14.10 34) den beslotene Zie Deut. 32:36. De 32.36 2 Kings 14:26
43) bitter was, Of, wederspannig; dat is, zeer hard en zwaar, welke wederspannigheid sommigen ook duiden op Isral, als die zeer wederspannig geweest was, en daarom gestraft. 44) opgeslotenen Zie van deze manier van spreken Deut. 32:36; idem 1 Kon. 14:10; en 1 Kon. 21:21. De 32.36 1Ki 14.10 21.21
Copyright information for
DutKant