1 Kings 2:4
7) weg bewaren, Dat is, zich in genegenheden, voornemen, woorden en werken naar mijn wil schikken; alzo onder, 1 Kon. 8:25; 2 Kon. 20:3; 2 Kron. 6:16. Dit noemt Mozes zijn ziel bewaren, Deut. 4:15. 1Ki 8.25 2Ki 20.3 2Ch 6.16 De 4.15 8) voor Mijn aangezicht Dat is, oprechtelijk als in de tegenwoordigheid Gods [die het hart kent], naar alle geboden te leven. Zie 2 Kon. 20:2, en 2 Kron. 6:16. 2Ki 20.2 2Ch 6.16 9) hun ganse hart Dat is, God te gehoorzamen, oprechtelijk, en zonder geveinsdheid, niet naar sommige maar naar al zijn geboden; welke gehoorzaamheid Hij aanziet niet in haar natuur, maar naar zijn genade in Christus, in denwelken zij volmaakt is; Col. 2:10. Col 2.10 10) u afgesneden worden De zin is, dat niemand van zijn nakomelingen ontbreken zou om te regeren; te weten, totdat de Messias komen zou, wiens koninkrijk eeuwig zou zijn. Luke 1:32-33
37) genaamd worden; Dat is, inderdaad zijn en van alle gelovigen daarvoor gekend worden, gelijk hierna ook Luk. 1:35. Lu 1.35 38) den troon van Zijn Dat is de koninklijke macht, door welke hier verstaan wordt het geestelijke rijk van Christus, waarvan Davids rijk een voorbeeld was. 39) vader David geven. Namelijk naar het vlees. Zie Matth. 1:1. Mt 1.1 40) het huis Jakobs Dat is, de gemeente Gods, welke het geestelijke huis Jakobs en het Isral Gods is, Gal. 6:16. Ga 6.16 41) Koning zijn in der eeuwigheid, Namelijk een geestelijke koning. Zie Joh. 18:36. Joh 18.36 Hebrews 7:1-3
1) deze Melchizedek De apostel verhaalt deze geschiedenis van Melchizedek uit Gen. 14:17, enz., gelijk ook hierna uit Ps. 110, in welke plaatsen des Ouden Testaments alleen van hem gewag gemaakt wordt. Sommigen menen, dat deze geweest is Sem, de zoon van Noach, de voorvader van Abraham, welke Sem alsdan nog heeft geleefd, gelijk uit de vergelijking van zijn ouderdom met dezen tijd, dat dit Abraham is geschied, blijkt, in wiens huisgezin zonder twijfel de rechte kennis en dienst Gods is gebleven. Doch hiertegen strijdt, dat hij hierna gezegd wordt geweest te zijn zonder vader, zonder moeder en zonder geslachtregister. Ge 14.17 2) van Salem, Meest al de oude leraars menen, dat dit Salem is geweest de stad die daarna Jeruzalem wordt genoemd; hoewel Hieronymus met enige anderen houden, dat dit Salem is geweest omtrent de Jordaan, waarvan gewag gemaakt wordt Joh. 3:23, omtrent welke stad enige vlakke velden zijn geweest, waarvan gesproken wordt Gen. 14:17; en Hieronymus getuigt dat in zijn tijd de overblijfselen van het paleis van Melchizedek in dit Salem aan de Jordaan nog werden getoond. Joh 3.23 Ge 14.17 3) des allerhoogsten Gods, Dat is, des waarachtigen Gods, den bezitter van hemel en aarde, gelijk Melchizedek spreekt Gen. 14:19; met welken titel hij hem onderscheidt van de priesters der valse goden, waar de wereld eertijds mede vervuld was, welke ook zelfs enige voorouders van Abraham over den Eufraat gediend hebben; Joz. 24:14. Ge 14.19 Jos 24.14 4) hem zegende; Namelijk als een priester des Allerhoogsten, en met priesterlijk gezag, gelijk het bewijs, dat Paulus Hebr. 7:7 hieruit trekt, ook vereist. Heb 7.7 5) de tienden deelde; Dit was ook een daad van Abraham aan Melchizedek als priester. Van andere priesterlijke handelingen spreekt Paulus hier nergens, die hier nochtans alles overweegt, waarin het priesterschap van Melchizedek het priesterschap van Levi te boven ging. Zo wordt dan kwalijk van enigen hier bijgebracht het offeren van brood en wijn, waar hier geen gewag van gemaakt wordt. Doch wordt Gen. 14:18 niet van het offeren, maar van het voortbrengen van brood en wijn gesproken, als van een koninklijk geschenk, daartoe dienende, om het gezelschap van Abraham, dat uit den slag vermoeid was, met spijs en drank te verkwikken, gelijk Josefus dit ook alzo verhaalt Antiq. Jud. lib. 1, cap. 11. Ge 14.18 6) die vooreerst overgezet wordt, Namelijk Melchizedek, als een figuur en voorbeeld van Christus, waarvan de apostel de eigenschappen, zo zijner namen als andere hoedanigheden zo aantekent, dat hij die meteen in Christus den Zoon Gods bewijst waarlijk vervuld te zijn. 7) koning der gerechtigheid, Alzo wordt Christus naar het voorbeeld van Melchizedek genoemd, niet alleen omdat hij zelf rechtvaardig is, maar ook omdat hij ons de ware rechtvaardigheid voor God geworden is; 1 Cor. 1:30; 2 Cor. 5:21. 1Co 1.30 2Co 5.21 8) een koning des vredes; Dat is, waarin hij ook was een voorbeeld van Christus, die ons den eeuwigen vrede met God heeft verworven; Rom. 5:1. Ro 5.1 9) Zonder vader, Dit volgende wordt van Melchizedek als Christus' voorbeeld gezegd, omdat in het verhaal der geschiedenis Gen. 14, en Ps. 110 van een van dezen gewag gemaakt wordt, maar omdat hij ingevoerd wordt als een mens [om zo te spreken] uit den hemel gevallen, en zonder begin en einde, hetwelk in Christus in der waarheid vervuld wordt. Want hij is zonder vader, ten aanzien van zijn menselijke natuur, en zonder moeder en geslachtregister, ten aanzien van zijn Goddelijke natuur; gelijk ook zonder begin en einde des levens. 10) den Zoon van God Hieruit blijkt, dat Melchizedek de Zoon Gods zelf, die zich in menselijke gedaante aan Abraham zou vertoond hebben, niet is geweest, gelijk sommigen ook hebben gemeend; maar dat hij alleen een voorbeeld en gelijkenis van den Zoon Gods heeft gedragen. Hebrews 7:11-12
26) de volkomenheid Of heiligmaking; namelijk niet alleen de uitwendige naar het vlees, maar ook de inwendige naar den geest, en die voor God bestaat; waaronder ook de ware verzoening met God wordt begrepen. Zie Hebr. 10:14. Heb 10.14 27) (want onder hetzelve Of nevens; dat is, met de instelling van hetzelve priesterschap. Anderen zetten het over van over of hetzelve; namelijk Levietisch priesterschap heeft het volk Israls de wet door Mozes ontvangen, dat is, heeft God door Mozes het volk Israls aan de wet van het Levietisch priesterschap en zijn gehelen dienst verbonden, zo dat het volk in zijn heiligmaking den dienst en het beleid des priesterschaps alleen moest gebruiken. 28) de wet ontvangen), Sommigen nemen dit alleen van de wet der priesterlijke bediening en der ceremonin, die aan het Levietische priesterschap verbonden waren, gelijk ook hierna Hebr. 7:12. Anderen nemen het breder voor de gehele wet van Mozes, zo der zeden als der ceremonin, omdat God het priesterschap onder de Levieten heeft ingesteld, opdat zij bewaarders, uitleggers en bedienaars zouden zijn dezer wet. Zie Hagg. 2:12; Mal. 2;6,7. Heb 7.12 Hag 2.11 29) een ander priester Namelijk gelijk God door David in Ps. 110 met eedzwering betuigt. 30) verandering der wet. Sommigen nemen dit ook alleen van de wet des priesterschaps in den stam van Levi met de ceremonin, gelijk in Hebr. 7:11 is aangetekend. Anderen nemen het voor de gehele wet, waardoor Gods ordinantie aaneen was gehecht, en de ene met de andere zo ingewikkeld, dat de ene zonder de andere niet kon veranderd worden, dewijl dit priesterschap van Levi of Aron een groot deel van dezelfde wet omvatte, gelijk in meest al de instellingen der wet te zien is. En dezen zin schijnen Hebr. 7:18,19 te bevestigen. Heb 7.11,18,19 Hebrews 7:15-17
35) naar de gelijkenis van Melchizedek Daarmede verklaart de apostel hetgeen hij hier tevoren genoemd heeft de ordeningen van Melchizedek. 36) naar de wet des vleselijken gebods Dat is, door de wet der ceremoniele geboden, die in uitwendige en vleselijke, of vergankelijke reinigmakingen en heiligmakingen bestonden, als daar waren van de kleding der priesters, zalving, wassing, offerande, enz., waardoor zij in hunnen dienst ingewijd werden, en die het lichaam en den uitwendigen stand des mensen alleen raakten. Doch hier valt op te merken, dat de apostel van deze ceremonin spreekt naar het algemeen gevoelen der Joden, die in deze uitwendige dingen de heiligmaking zochten, daar zij die alleen hadden moeten aanzien als voorbeelden en schaduwen van Christus, gelijk in de volgende hoofdstukken wordt geleerd. 37) naar de kracht Dat is, door de kracht Gods en zalving des Heiligen Geestes, die onvergankelijk op hem zou blijven, en hem tot een eeuwig priester stellen, die altijd zou leven om voor ons te bidden, en de kracht zijner offerande ons ook tot een onvergankelijk leven toe te eigenen. Zie hierna Hebr. 7:25; Rom. 6:9,10; Openb. 1:18. Heb 7.25 Ro 6.9,10 Re 1.18 38) onvergankelijken levens. Grieks onlosmakelijken. 39) in der eeuwigheid Dat is, zonder dat het priesterdom van Christus aan enige veranderingen zou onderworpen zijn. Want hoewel ook sommige ceremonin des Ouden Testaments worden gezegd in der eeuwigheid ingesteld te zijn, gelijk van de besnijdenis gezegd wordt, Gen. 17:13; van het Pascha, Exod. 12:14; van den Sabbat, Exod. 31:16; van de offeranden, Num. 18:19; nochtans kan dat van de ceremonin, in zichzelf aangezien, niet verstaan worden, maar alleen te aanzien van hare betekenende zaak in Christus en tot een tijd van de komst van Christus, door wien de ceremonin moesten teniet gedaan worden, gelijk de apostel hier en de Schrift elders alom getuigt. Ge 17.13 Ex 12.14 31.16 Nu 18.19 Hebrews 7:24
50) onvergankelijk Priesterschap; Het Griekse woord aparabaton betekent eigenlijk, wat tot niemand anders over gaat, gelijk het Levietisch priesterschap tot den eeuwigen priester naar de ordening van Melchizedek moest overgaan, en derhalve het eerste vergaan en dit eeuwig blijven. Of wat niet van hem overgaat tot een anderen opvolger, gelijk het Levietisch priesterschap deed. Hebrews 7:28
58) de wet stelt Namelijk door Mozes gegeven. 59) het woord der eedzwering, Namelijk door David, Ps. 110 verklaard, nadat de wet enige honderden jaren tevoren was gegeven, hetwelk de apostel er bijvoegt, om te bewijzen dat de laatste instelling de vorige teniet doet. 60) geheiligd is. Of volmaakt, ingewijd; gelijk meermalen tevoren. Zie Hebr. 2:10. Heb 2.10 1 Peter 2:5
11) als levende stenen, Dat is, geestelijke stenen, gelijk in het vervolg verklaard wordt. 12) gebouwd [tot] Dat is, door het geloof meer en meer verenigd. 13) om geestelijke offeranden Namelijk der dankbaarheid, die in het Nieuwe Testament nu alleen worden gevorderd van alle gelovigen; als daar is de offerande van onze lichamen, dat is, van onszelf, den Heere tot een eigendom, Rom. 12:1,2, en het offer des lofs en onzer gebeden voor God, mitsgaders der weldadigheid jegens onze naasten; Hebr. 13:15,16; Openb. 8:3,4, en hierna 1 Petr. 2:9. Ro 12.1,2 Heb 13.15,16 Re 8.3,4 1Pe 2.9 14) door Jezus Christus. Want gelijk onze personen Gode niet aangenaam zijn dan door het geloof in Jezus Christus, Rom. 5:1, en Rom. 8:39; zo kunnen ook onze werken, vanwege hun onvolmaaktheid, Gode niet behagen dan in Christus Jezus, en om Zijnentwil; zie Hebr. 11:4, en Hebr. 13:15,21. Ro 5.1 8.39 Heb 11.4 13.15,21 1 Peter 2:9
23) gij zijt Namelijk die Christus met waar geloof hebt aangenomen. 24) een uitverkoren Dat is, u komen al deze voorrechten en eretitels metterdaad toe, die het ganse volk van Isral doorgaans en inzonderheid Exod. 19:5,6; Deut. 26:18,19, ten opzichte van het uiterlijk verbond worden gegeven; zie ook Mal. 3:16,17, Rom. 9:8. Ex 19.5,6 De 26.18,19 Mal 3.16,17 Ro 9.8 25) een koninklijk priesterdom, Dat is, koningen en priesters, gelijk Johannes spreekt Openb. 1:6. Mozes zegt Exod. 19:6, een priesterlijk koninkrijk. Doch de apostel volgt de Griekse overzetting, dewijl het n zin heeft. Re 1.6 Ex 19.6 26) een verkregen volk; Grieks een volk tot verkrijging; dat is, dat God Zichzelf door Zijn bloed tot een eigendom heeft verkregen; Hand. 20:28. Ac 20.28 27) de deugden Desgenen, Dat is, de eigenschappen, namelijk de wijsheid, mogendheid, rechtvaardigheid, genade en barmhartigheid van God. 28) uit de duisternis Namelijk van de onwetendheid en natuurlijke boosheid. 29) wonderbaar licht; Dat is, tot heiligheid en ware kennis van God. Zie Hand. 26:18. Ac 26.18
Copyright information for
DutKant