‏ 1 Kings 8:1

1) de oudsten van Isra‰l,

Zie Lev. 4:15.

Le 4.15

2) hoofden der stammen,

Zie Num. 1:4,16.

Nu 1.4,16

3) der vaderen,

Iedere stam der Isra‰lieten bestond uit zekere huisgezinnen of geslachten, welk elk bijzonder hun opperste vaderen hadden. Benevens deze warenin elken stam hoofdlieden over honderd, over duizend, enz., welker voornaamsten en principalen hier moeten verstaan worden. Vergelijk Exod. 18:21; Num. 3:24,30,35; 1 Kron. 4:38.

Ex 18.21 Nu 3.24,30,35 1Ch 4.38

4) tot den koning

Dat is, tot hem, naar de manier van spreken der Hebre‰n. Zie boven, 1 Kon. 2:19.

1Ki 2.19

5) op te brengen

Te weten, in den tempe; tot denwelken, omdat hij op den berg Moria gebouwd was, men met trappen opklimmen moest.

6) de stad Davids,

Die David gewonnen, betimmerd en bewoond had. Zie boven, 1 Kon. 2:10.

1Ki 2.10

‏ 1 Kings 9:1

1) al de begeerten

Dat is, al zijn begeerte.

2) hem gelust had

Dat is, al wat Salomo in het hart gekomen was om te maken, gelijk verklaard wordt 2 Kron. 7:11.

2Ch 7.11
Copyright information for DutKant