1 Samuel 1:10

22) van ziel bitterlijk bedroefd zijnde,

Hebreeuws, bitter van ziel. Vergelijk Richt. 18:25.

Jud 18.25

23) zij weende zeer.

Hebreeuws, zij weende wenende.

2 Samuel 17:8

10) gemoed zijn,

Hebreeuws, ziel; gelijk Richt. 18:25; dat is, bitterlijk vertoornd.

Jud 18.25

11) met het volk.

Maar zich van hen afgeven, en ergens in een onbekende plaats versteken of verzekeren, gelijk hij in zijn ballingschap bij Sauls tijden dikwijls gedaan had.

Proverbs 31:5

15) niet drinke,

Te weten elkeen der koningen en prinsen.

16) gezette

Het Hebreeuwse woord betekent hetgeen als ene wet, niet alleen eens geordineerd en vastgesteld is om onderhouden te worden, maar dat ook tot zulk een einde in steen, koper, of iets anders ingegraveerd, gesneden of geschreven is, waarnaar de uitspraak van den rechter ten allen tijde moet ingericht zijn.

17) verdrukten

Hebreeuws, kinderen der verdrukking; dat is verdrukte mensen. Alzo kinderen des doods, Ps. 78:11, voor mensen, die ter dood ge‰igend zijn. Kinderen der verandering, of des ondergangs, Spreuk. 31:8. Kinderen der gevangenis, Ezra 4:1, voor mensen, die gevangen waren geweest. Kinderen der vervloeking, 2 Petr. 2:14, voor vervloekte mensen.

Ps 78.11 Pr 31.8 Ezr 4.1 2Pe 2.14
Copyright information for DutKant