‏ 1 Samuel 14:3

4) Ikabod,

Zie boven, 1 Sam. 4:21.

1Sa 4.21

5) was priester des HEEREN,

Of, van den priester des Heeren te Silo.

6) dragende

Of, droeg.

7) efod;

Versta hierbij ook den borstlap en urim en thummim, welken de hogepriester aantoog als hij den Heere om raad vraagde.

8) het volk wist niet,

Ja ook Saul en de priester wisten het niet.

‏ 1 Kings 4:2

2) vorsten,

Versta opperofficieren, of bevelhebbers.

3) opperambtman.

Of, stadhouder; te weten, des konings, in de gehele regering van het rijk. Men houdt dezen Zadok niet voor den hogepriester in de voorgaande hoofdstukken vermeld, maar voor een anderen van dien naam, uit een anderen stam gesproten, en dat hij overste-president geweest is in de regering van het ganse land naast den koning, en daarom eerst van allen genoemd. Want het Hebreeuwse woord betekent niet alleen een priester, maar ook een politiek overste. Zie Gen. 41:45, en onder 1 Kon. 4:5. Anderen menen dat hij was de neef van Zadok, of de zoon van diens zoon Achimaas, van welke wordt gewag gemaakt, 2 Sam. 15:27, en dat de zoon van dezen, genoemd Azaria, in het bijzonder een priester was om Salomo en zijn gezin in goddelijke zaken te dienen.

Ge 41.45 1Ki 4.5 2Sa 15.27

‏ 1 Kings 11:29

57) Ahia,

Hij is te onderscheiden van anderen van dezen naam, als van Ahia den priester, 1 Sam. 14:3, van Ahia den Leviet, die over de schatten van het huis des Heeren was, 1 Kron. 26:20, van Ahia den schrijver van Salomo, 1 Kon. 4:3, enz.

1Sa 14.3 1Ch 26.20 1Ki 4.3

58) vond,

Dat is, ontmoette.

59) zich

Hebreeuws, zich met een nieuw kleed bedekt had.

Copyright information for DutKant