1 Samuel 2:3
8) gij hoog, Hanna spreekt hier Peninna aan [zie boven 1 Sam. 1:6,7] mitsgaders alle trotse, vermetele mensen. 1Sa 1.6,7 9) hards uit uw mond zou gaan; Of, het oude; dat is, gelijk gij voor dezen pleegt te doen. 10) der wetenschappen, Dat is, van alle, of grote wetenschap. Vergelijk Spreuk. 1:20, met de aantekeningen. Pr 1.20 11) Zijn daden zijn recht gedaan. Vergelijk Ezech. 18:25. Anders, de daden, of werken, worden van Hem bestuurd, of gewogen. Sommigen aldus: En zijn zijne werken [niet] recht gemaakt? Eze 18.25 Psalms 51:2
Psalms 55:7
9) Och Hebr. wie zal mij geven, enz., algemene manier van wensen bij de Hebren, gelijk boven Ps. 14:7, en Ps. 53:7. Zie Deut. 5:29. Ps 14.7 53.6 De 5.29 10) vleugelen Hebr. een vleugel, of veder; dat is, vleugelen. 11) duif Een zwak en vreesachtig dier, dat zich in de woestijnen en holen zoekt te verbergen, zie Jer. 48:28. Jer 48.28 12) waar Hebr. en zou blijven, of wonen; waar slechts veilig kon zijn, wil hij zeggen. Psalms 106:13
21) zij vergaten Hebr. zij haastten, zij vergaten. Zie Ps. 45:5. Ps 45.4 22) zijne werken, Te weten, die de Heere in en aan de Rode zee gedaan had. 23) verbeidden zijnen Zij wilden naar de raad van God niet wachten met geduld; maar zij murmureerden tegen Hem; Exod. 15:24, en Exod. 17:2; Ps. 78:41. Ex 15.24 17.2 Ps 78.41 Hosea 6:3
7) kennen, Zie van zulke samenvoeging van twee woorden Ps. 45:5. De zin is: Wij zullen door des Heeren genade alsdan hem en zijnen Messias kennen, en vuriglijk ijveren en zorg daarvoor dragen, dat wij in kennis mogen toenemen en wassen, totdat wij eindelijk na dezen de volmaaktheid bekomen. Zie boven Hos. 2:19; 1 Cor. 13:9,10, en vergelijk hiermede hun vorigen staat, boven Hos. 4:1,6, en Hos. 5:4. Ps 45.4 Ho 2.20 1Co 13.9,10 Ho 4.1,6 5.4 8) uitgang Dat is opgang, als wanneer de zon gelijk een bruidegom uit zijne slaapkamer uitgaat, [Ps. 19:6]. Versta, de aankomst van God tot de verlossing van zijn volk uit de Babylonische gevangenschap, en de Heere Christus tot onze geestelijke verlossing. Ps 19.5 9) bereid Of, gericht, geschikt. 10) dageraad; Zo aangenaam en lieflijk, idem zo zeker en vast, als het aanbreken van den dag en het rijzen der zon, na de nachtelijke duisternis. 11) tot ons komen Of, voor ons, tot ons best. 12) regen, Dat is, na een langdurige droogte, wanneer men zeer naar regen verlangd heeft. Vergelijk Deut. 32:2; Job 29:23; Ps. 72:6, en Ezech. 34:26. De 32.2 Job 29.23 Ps 72.6 Eze 34.26 13) spade regen [en] vroege regen Zie Deut. 11:14. De zin is dat God niet zal feilen om zijne weldadigheid aan zijne kerk te bewijzen en te vervolgen, telkens op zijnen tijd, en voornamelijk zijn genadewerk door Christus. De 11.14 14) des lands. Of, der aarde.
Copyright information for
DutKant