1 Samuel 25:6

7) welvarende:

Hebreeuws, levenden; dat is, die vrolijk of voorspoediglijk leeft. Vergelijk de gelukwensing aan de koningen gebruikelijk: De koning leve, 1 Sam. 10:24, enz.

1Sa 10.24

8) Vrede zij u,

Hebreeuws, gij vrede; dat is, u zij vrede, gelijk 2 Sam. 17:3, en 1 Sam. 20:9.

2Sa 17.3 1Sa 20.9

2 Samuel 20:8

21) Gibeon is,

Zie Joz. 10.

22) voor hun aangezicht.

Dat is, hij kwam hun recht in het gemoet, wederkerende van de reis, waartoe hem de koning gezonden had, of, Hij kwam voor, of nevens hen heen, langs den weg, daar zij mogen hebben vertoefd.

23) kleed,

Of, krijgsrok, kazak, krijgsmantel; een kleed [gelijk enigen menen] in den krijg gebruikelijk en te dien tijd bekend.

24) dat hij aan had,

Hebreeuws, zijner kleding.

25) hij voortging,

Te weten, Joab, aftredende uit zijn orde, of de plaats, waar zij vertoefden om Amasa te groeten.

26) viel het uit.

Te weten, het zwaard; zulks, dat Amasa, hebbende het zwaard zien vallen, daarop niet verdacht was, dat Joab het met de linkerhand opgenomen had, gelijk sommigen uit 2 Sam. 20:9 afnemen.

2Sa 20.9

Job 21:9

14) vrede

Hebreeuws, hun huizen vrede; dat is, hebben vrede, of zijn in vrede. Zie gelijke manier van spreken, 2 Sam. 17:3, en de aantekening. Vrede voor voorspoed en welstand; zie Gen. 37:14.

2Sa 17.3 Ge 37.14

15) roede Gods

Dat is, de straf en kastijding Gods; zie boven, Job 9:34.

Job 9.34
Copyright information for DutKant