1 Timothy 1:3
7) vermaand heb, Of, gebeden heb. 8) als ik naar Macedonie Van deze reis van Paulus, zie Hand. 20:1, enz. Ac 20.1 9) [zo] [vermaan] [ik] Dit of iets dergelijks moet hier noodzakelijk aangevuld worden uit het voorgaande, om den zin vol te maken; en hier wordt het doel uitgedrukt waarom Paulus Timotheus te Efeze heeft gelaten, niet om daar altijd te blijven en daar bisschop te zijn, gelijk sommigen menen, maar voor een tijd, om als een evangelist en medearbeider der apostelen de gemeente te versterken tegen degenen, die verkeerde leringen zochten in te voeren, gelijk hij Hand. 20:29 spreekt. Want dat Timotheus daarna weder tot Paulus is teruggekeerd, blijkt uit 2 Tim. 4:9,10,11. Ac 20.29 2Ti 4.9,10,11 10) andere leer te leren; Dat is, vreemde of verkeerde leer. 2 Peter 1:3
13) Zijn Goddelijke Namelijk van God den Vader. 14) het leven en Dat is, wat tot het eeuwige leven nodig is en dienstig, om dat te verkrijgen. 15) de godzaligheid Dat is, om God recht te dienen, en een godzaligen wandel te leiden. 16) geschonken heeft, Namelijk uit enkele genade, zonder enige waardigheid of verdienste van ons, gelijk 2 Petr. 1:2. 2Pe 1.2 17) Desgenen, Die ons Namelijk des Heeren Jezus Christus, wien onze roeping door de prediking van het Evangelie doorgaans toegeschreven wordt. 18) tot heerlijkheid en deugd. Of door zijn heerlijkheid en deugd. Doch het Griekse woord dia betekent altijd door, maar ook somtijds tot, gelijk Rom. 6:4; en schijnt hetgeen de apostel terstond tevoren genoemd heeft het leven, hij hier nu noemt de heerlijkheid; en dat hij genoemd heeft godzaligheid, hij nu noemt deugd. Ro 6.4
Copyright information for
DutKant