1 Timothy 2:6

11) [tot] een rantsoen

Dat is, voldoening voor de zonde.

12) voor allen, [zijnde]

Namelijk die in Hem geloven. Zie Matth. 20:28; Joh. 10:15; Rom. 3:25.

Mt 20.28 Joh 10.15 Ro 3.25

13) de getuigenis

Of om te zijn, de getuigenis te Zijner tijd te openbaren. Of geopenbaard, namelijk van Gods overgrote liefde jegens den mens, gelijk Paulus spreekt Rom. 5:8; of, de Zaligmaker waar de profeten van getuigd hebben, om te Zijner tijd geopenbaard te worden, 1 Petr. 1:11,12.

Ro 5.8 1Pe 1.11,12

14) te zijner tijd;

Grieks tot eigene tijden; namelijk van God daartoe bestemd, hetwelk de apostel de volheid des tijds noemt, Gal. 4:4.

Ga 4.4
Copyright information for DutKant