1 Timothy 3:16
35) de verborgenheid der Zo noemt de apostel de leer des Evangelies, gelijk hiervoor, 1 Tim. 3:9, de verborgenheid des geloofs, waarvan hij een korte som in de volgende woorden voorstelt. 1Ti 3.9 36) God is Dat is, de eeuwige Zoon Gods, gelijk dit woord God ook voor God den Zoon gebruikt wordt; Joh. 1:1; Hand. 20:28; Rom. 9:5; 1 Joh. 5:20, en elders. Joh 1.1 Ac 20.28 Ro 9.5 1Jo 5.20 37) geopenbaard Dat is, is mens geworden, en heeft door woorden en werken Zijn godheid bekend gemaakt. Zie Luk. 24:19; Joh. 1:14. Lu 24.19 Joh 1.14 38) in het vlees, is Dat is, in de menselijke natuur, die door Hem in enigheid des persoons is aangenomen, gelijk Joh. 1:14; Rom. 1:3; Hebr. 2:14. Joh 1.14 Ro 1.3 Heb 2.14 39) gerechtvaardigd Voor onschuldig en rechtvaardig erkend, gelijk Matth. 11:19; Luk. 7:29; Rom. 3:4. Mt 11.19 Lu 7.29 Ro 3.4 40) in den Geest, Of door den Geest. Hetwelk te verstaan is van de Goddelijke natuur van Christus, waardoor Hij Zichzelf uit de doden heeft verwekt, en volgens dien ook bewezen rechtvaardig en onschuldig te zijn, hoewel Hij door de Joden en heidenen voor schuldig was veroordeeld. Enigen nemen het voor de gaven des Heiligen Geestes, die Hij na Zijn verrijzenis op Zijn discipelen en andere gelovigen heeft uitgestort. Dit komt met Paulus' doel niet overeen, daar deze gaven des Heiligen Geestes eerst na Christus' verheerlijking zijn gegeven, waarvan hij in het laatste lid spreekt, en wordt ook het eerste met dergelijke wijze van spreken bevestigd; Rom. 1:4; 1 Petr. 3:18. Ro 1.4 1Pe 3.18 41) van de engelen, Namelijk als Zijn dienaars en boden, zo in Zijn geboorte, Luk. 2:13, als in Zijn verzoeking, Matth. 4:11, in Zijn lijden, Luk. 22:43, en in Zijn opstanding en hemelvaart, Luk. 24:4; Hand. 1:10. Lu 2.13 Mt 4.11 Lu 22.43 24.4 Ac 1.10 42) in de wereld, is Dat is, onder alle volken der wereld, zowel heidenen als Joden; Rom. 10:18; Col. 1:6. Ro 10.18 Col 1.6 43) opgenomen in heerlijkheid. Namelijk ter rechterhand Zijns Vaders, vanwaar Hij de gaven Zijns Geestes in Zijn gemeente heeft uitgestort, en door krachten en wonderen Zijn heerlijkheid heeft betoond; Mark. 16:19,20; Hand. 1:2,8, en Hand. 2:33, enz. Mr 16.19,20 Ac 1.2,8 2.33
Copyright information for
DutKant