2 Chronicles 20:3-4

5) stelde zijn aangezicht,

Dat is, had een vast voornemen in zijn hart. Gelijk men het aangezicht des lichaams wendt naar de plaats waar men wezen wil, alzo keert men en zet men de gedachten des geestes op het werk, dat men doen wil. Zie 2 Kon. 12:17.

2Ki 12.17

6) den HEERE

Anders, van den Heere [hulp] te zoeken. Den Heere te zoeken, is hier zoveel als Hem vuriglijk aan te roepen. Alzo Ps. 34:5, en Ps. 78:34, enz. Elders wordt deze manier van spreken meer in het algemeen genomen. Zie boven, 2 Kron. 11:16.

Ps 34.4 78.34 2Ch 11.16

7) riep

Te weten, opdat een ieder te bekwamer zou zijn om God te bidden voor den welstand des lands en de afkering der vijanden, en om een openbaar getuigenis te geven van ootmoed en berouw over hun voorgaande zonden, en van een oprecht voornemen om in het toekomende zich te beteren. Vergelijk Richt. 20:26; 1 Sam. 7:6, en 1 Sam. 31:13; 2 Sam. 1:12; 1 Kon. 21:9 en de aantekening, Neh. 9:1; Esth. 4:16; Jo‰l. 2:15.

Jud 20.26 1Sa 7.6 31.13 2Sa 1.12 1Ki 21.9 Ne 9.1 Es 4.16 Joe 2.15
8) [hulp]

Of, [antwoord].

Psalms 27:8

19) tot U:

Of, van U, uwenthalve, U aangaande, zegt mijn hart, enz. Alsof hij zeide: Ik hoor U in mijn hart tot mij spreken, of, mijn hart houdt mij voor deze uwe woorden: Zoek mijn aangezicht. Zie nu, Heere, ik zoek het, doende wat Gij ons gebiedt, zo verberg dan uw aangezicht toch niet, enz., gelijk volgt.

20) Zoek

Zie Ps. 24:6, en de aantekening.

Ps 24.6

Psalms 34:4

7) verhogen.

Dat is, hogelijk prijzen, gelijk Ps. 30:2.

Ps 30.1

Psalms 77:2

Isaiah 26:16

50) zij

Te weten uw volk, als Gij hen gekastijd hebt.

51) U bezocht;

Dat is, zij hebben U om hulp aangeroepen.

52) stil gebed

Het Hebreeuwse woord Lachas betekent eigenlijk een stille mompeling, die men nauwelijks horen kan, gelijk 1 Sam. 1:13. Hiermede wil de profeet aanwijzen dat zij in hunne noden tot God gezucht en in stilheid gebeden hebben, hetwelk bij God een geroep is; Exod. 14:15.

1Sa 1.13 Ex 14.15

53) als Uw tuchtiging

Dat is, als Gij hen tuchtigdet.

Isaiah 31:1

1) dengenen,

Dit deden die van Jeruzalem.

2) om hulp

Te weten, tegen Sanherib, den koning van Assyri‰; vergelijk 2 Kon. 18:21,24.

2Ki 18.21,24

3) op paarden,

Versta, de sterke paarden van Egypte gelijk blijkt Jes. 31:3.

Isa 31.3

4) zien niet

Zie boven Jes. 29:19.

Isa 29.19

5) zoeken

Te weten met het gebed, of raadvragen Hem niet.

Jeremiah 50:4

12) Isra‰ls komen,

Voorzoveel als deze belofte de uiterlijke verlossing uit de gevangenschap van Babel mag aangaan, kan men dit verstaan van degenen, die van de tien stammen in het land overgebleven zijnde, daarna met die van Juda en Benjamin gevankelijk zijn weggevoerd naar Babel, en met hen uit de gevangenschap zouden wederkeren. Zie 1 Kron. 9:3, en Neh. 11:3. Aangaande het geestelijke, dat in dezen het voornaamste is, zie boven Jer. 3:18, met de aantekening.

1Ch 9.3 Ne 11.3 Jer 3.18

13) wenende zullen zij henengaan,

Vanwege hunne onwaardigheid en Gods onverdiende grote genade.

Copyright information for DutKant