2 Kings 10:15
28) Rechab, Van een vermaarden man uit het geslacht der Kenieten, en afkomstig van Jethro, den schoonvader van Mozes, 1 Kron. 2:55; Jer. 35:6. 1Ch 2.55 Jer 35.6 29) hem Namelijk, Jehu. 30) groette; Hebreeuws, zegende. Zie Gen. 31:55. Ge 31.55 31) Is uw hart recht, Dat is, zijt gij mij van harte toegedaan, gelijk ik u toegedaan ben met al mijn hart? 32) geef uw hand. Dit kan men nemen als woorden van Jonadab, of, als anderen, van Jehu. 2 Chronicles 30:8
19) Verhardt Zie van deze manier van spreken Exod. 32:9. Ex 32.9 20) geeft den HEERE Dat is, weest hem gehoorzaam en getrouw; bij gelijkenis gesproken, gelijk handgeving bij de mensen alzo gebruikt wordt. Alzo 1 Kron. 29:24; Ezra 10:19; Jer. 50:15. Sommigen nemen het in dezen zin: Geeft den HEERE de hand; dat is, geeft Hem de eer van zijn macht. 1Ch 29.24 Ezr 10.19 Jer 50.15 21) Zijn heiligdom, Dat is, tot zijn tempel, waar zij moesten verschijnen in het voorhof des volks. 22) geheiligd Zie Lev. 8:10. Le 8.10 23) eeuwigheid, Zie Gen. 13:15. Ge 13.15 Ezra 10:19
30) gaven hun hand, Dat is, zij beloofden bij handtasting. Vergelijk 2 Kon. 10:15. 2Ki 10.15 31) voor hun schuld. Zie Lev. 4:3, enz., waar den priesters zowel als den gemenen man bevolen wordt, nevens de schuldbekentenis, hun offerande te brengen. Le 4.3
Copyright information for
DutKant