2 Kings 16:14

18) koperen altaar,

Versta, het branfofferaltaar, hetwelk Salomo had laten maken, 2 Kron. 4:1.

2Ch 4.1

19) voor het aangezicht

Zie Lev. 1:3.

Le 1.3

20) van het voorste

Dat is, van de plaats des voorhofs, dat voor aan den tempel was, waar dat altaar, naar de wet des Heeren, staan moest.

21) noordwaarts.

Dat is, aan de rechterzijde, alzo men in den tempel kwam; daarheen verschoof hij het altaar des Heeren, als onwaardig zijnde om zijn vorige plaats te behouden, opdat het zijne, dat naar den Syrischen vorm gemaakt was, allernaast den tempel staan zou.

2 Kings 21:7

16) een gesneden beeld

Of, het gesneden beeld, met aanwijzing van een zeker beeld van het afgodische bos.

17) dat hij gemaakt had,

Zie boven, 2 Kon. 21:3.

2Ki 21.3

18) alle stammen

Dat is, uit alle plaatsen en steden, die van de stammen bewoond worden.

19) Mijn Naam

Zie boven, 2 Kon. 21:4.

2Ki 21.4

20) in eeuwigheid.

Dat is, gedurende den tijd der wet. Zie Gen. 13:15.

Ge 13.15

Ezekiel 8:7-10

30) voorhof.

Te weten van het binnenste voorhof, daarvan zie boven Ezech. 8:3. Anderen verstaan het buitenste voorhof.

Eze 8.3

31) hol in den wand.

Versta, een opening in den muur, welken de profeet bevolen wordt te doorgraven en groter te maken, opdat een deur daarvan worden zou, waardoor de profeet mocht ingaan en zien wat daarbinnen geschiedde, hetwelk al in het gezicht des geestes geschied is, en niet door enig werk des lichaams.

32) daar was een deur.

Of, werd een deur; te weten die de Heere van die opening maakte.

33) alle beeltenis van kruipende dieren

Dat is, van allerlei soort der gedaanten, beeltenissen of gestalten. Het woord alle is dikwijls zo genomen. Zie Gen. 7:14, alzo hier in het volgende.

Ge 7.14

34) verfoeielijke

Hebreeuws, beesten der verfoeiing; dat is, die verfoeilijk zijn, te weten niet alleen omdat enigen niet mochten gegeten worden, Lev. 11, maar omdat zij allen in het gebruik van hun godsdienstige eer te bewijzen voor God een gruwel waren, Deut. 27:15.

De 27.15

35) beesten,

Het Hebreeuwse woord betekent viervoetige dieren, niet alleen tamme, maar ook wilde, en voornamelijk die van enige grootte zijn. Zie Gen. 6:7.

Ge 6.7

36) drekgoden van het huis Isra‰ls,

Zie Lev. 26:30.

Le 26.30

37) geheel rondom aan den wand

Hebreeuws, rondom, rondom.

38) gemaald.

Te weten •f door schilderij, •f door gravering.

Ezekiel 23:39

82) geslacht hadden,

Of, gekeeld; te weten ter ere der afgoden; zie boven Ezech. 16:20,36, met de aantekening; idem Jes. 57:5.

Eze 16.20,36 Isa 57.5

83) heiligdom,

Als willende mij nog kwanswijs ook enigszins dienen en eren. Vergelijk 2 Kon. 21:4,5; Jer. 7:9,10, en Jer. 11:15; boven Ezech. 8:3,6, en onder Ezech. 43:8.

2Ki 21.4,5 Jer 7.9,10 11.15 Eze 8.3,6 43.8
Copyright information for DutKant