2 Samuel 16:10
24) Wat heb ik met u te doen, Hebreeuws, wat [is] mij en ulieden? of wat hebben ik en gijlieden? te weten, met elkander te doen. Alsof hij zeide: Wat zijt gij mij altijd lastig met uw toorn en hevigheid, waardoor gij geneigd zijt terstond met het zwaard vaardig te zijn. Alzo onder, 2 Sam. 19:22; Richt. 11:12, enz. 2Sa 19.22 Jud 11.12 25) Ja, Of, dat hij vloekte. 26) gezegd: Versta dit niet eigenlijk alsof God, f uitwendiglijk door zijn woord, f inwendiglijk door zijn Heiligen Geest zulks zou hebben bevolen; maar, door gelijkenis, van de heimelijke regering en voorzienigheid Gods, door welke Hij dezen Sime den satan en zijn eigen boze lusten heeft overgegeven, en zijn boosheid, die hij van zichzelven had, alzo geregeerd, dat hij ze nu tegen David aanwendt, om dien vaderlijk te kastijden en te vernederen, en de boosheid van Sime daarna rechtvaardiglijk te straffen. Vergelijk 1 Sam. 18:10,11; 1 Kon. 22:21,22; 1 Kron. 21:1, en boven, 2 Sam. 12:11,12, onder, 2 Sam. 24:1. 1Sa 18.10,11 1Ki 22.21,22 1Ch 21.1 2Sa 12.11,12 24.1 27) zeggen: Te weten, tot den Heere. Alhoewel nu God David geen onrecht deed, zo beging nochtans Sime een grote misdaad, die David oordeelde strafbaar te zijn. Zie 1 Kon. 2:9. 1Ki 2.9 2 Samuel 19:22
41) Wat heb ik Zie boven, 2 Sam. 16:10. 2Sa 16.10 42) satan zoudt zijn? Dat is, wederpartijder; tegenstrijder, die mij hinderlijk is en tegenvalt in mijn voornemen, Matth. 16:23. Zie wijders Job 1:6. Mt 16.23 Job 1.6 43) gedood worden in Isral? Vergelijk 1 Sam. 11:13. 1Sa 11.13 44) heden Hij wil zeggen, wederom als van nieuw, enz.
Copyright information for
DutKant