2 Samuel 5:1
1) stammen van Isral Versta, gezanten van alle stammen. Zie 2 Sam. 5:3. 2Sa 5.3 2) gebeente en uw vlees zijn wij. Wij zijn van enen bloede, beiden gesproten uit den patriarch Jakob, en dienvolgens broeders. Zodanigen had God geboden tot koning te kiezen, Deut. 17:15. Aangaande de manier van spreken, zie Gen. 29:14. De 17.15 Ge 29.14 2 Samuel 5:3
8) oudsten van Isral Zie Exod. 3:16, en vergelijk Lev. 4:15, en Lev. 9:1. Ex 3.16 Le 4.15 9.1 9) een verbond Waardoor zij wederzijds bij ede tot hun schuldige plichten werden verbonden. 10) aangezicht des HEEREN; Dat is, in bijwezen des priesters met den efod bekleed, of, in een statelijke vergadering en rijksdag, met aanroeping van des Heeren naam. Vergelijk Richt. 11:11. Jud 11.11 11) zalfden David tot koning over Isral. Dit was Davids derde zalving. Zie boven, 2 Sam. 2:4. 2Sa 2.4 2 Samuel 5:6
14) toog Zonder twijfel door Gods raad en met toestemming der gezanten en oudsten van Isral, die bij hem geweest waren, 2 Sam. 5:3. 2Sa 5.3 15) mannen Dat is, krijgslieden, gelijk in de voorgaande hoofstukken dikwijls. 16) Jeruzalem, Tevoren genoemd Jebus, Richt. 19:10, en Salem, Gen. 14:18; Ps. 76:2,3, zijnde de plaats, die van God verkoren was om aldaar zijn naam te zetten en den stoel des koninkrijks van gans Isral op te richten, toebehorende Juda [Davids stam] en Benjamin. Jud 19.10 Ge 14.18 Ps 76.1,2 17) Jebusieten, Die tot dezen tijd toe Jeruzalem hadden ingenomen, of immers het meeste en sterkste deel, te weten, het slot. Zie Richt. 1:8, en Richt. 19:12. Jud 1.8 19.12 18) blinden en kreupelen zullen u afdrijven; Dien zij, [naar sommiger gevoelen] tot Davids spijt en spot de vesting in bewaring hadden gegeven, willende daarmede tonen dat de plaats van zichzelve zo vast en sterk was, dat ook kreupelen en blinden die tegen David zouden kunnen beschermen. Anders, tenzij dat gij die blinden en kreupelen wegneemt, of wegdoet; waardoor enigen verstaan der Jebusieten afgodische beelden, die zij, als patronen en beschermers, het slot toevertrouwden, noemende die blinden en kreupelen naar Davids en der Isralieten gevoelen, maar menen dat zij wel anders zouden bevinden. Anderen verstaan door de blinden en kreupelen de soldaten van David, die zij zo verwijtelijk schelden, alsof zij zeiden: Het moesten andere krijgslieden doen dan uw volk. 2 Samuel 5:22
56) weder op; Hebreeuws, deden toe, of, voeren voort weder, of, nogmaals op te trekken. 57) Refaim. Gelijk tevoren. Zie boven, 2 Sam. 5:18. 2Sa 5.18
Copyright information for
DutKant