2 Timothy 2:21
70) zichzelven Daarmede wordt niet te kennen gegeven, dat iemand door zijn eigen kracht zich zou kunnen reinigen; want dat moet geschieden door de genade des Heiligen Geestes, die als rein water ons reinigt, Ezech. 36:25; 1 Cor. 6:11; maar dat wij niet moeten zien op anderen die afvallen, om ons daaraan te stoten, maar dat elkeen zichzelf zo moet gedragen in reinheid, dat hij hierdoor van zijne verkiezing mag verzekerd zijn. Eze 36.25 1Co 6.11 71) van deze Namelijk lieden, die vaten zijn ter onere, dat is, van de goddeloze en verworpene huichelaars, en van verleiders, als daar Hymeneus en Filetus waren. Of van deze dingen, die bij deze lieden gevonden worden, dat is, van hunne dwalingen, ijdel roepen, en goddeloosheid. 72) reinigt, die Dat is, daarvan afstand doet, of zich wacht om daarmede niet besmet te worden. 73) zal een vat zijn ter ere, Dat is, zal daarmede betonen, dat hij waarlijk zulk een vat, dat is, uitverkoren is, en zal daarvoor erkend worden. Zie dergelijke wijze van spreken Joh. 15:8. Joh 15.8 74) geheiligd en Dat is, gereinigd van de vuiligheid der zonden, en ten dienste des Heeren toegeigend. 75) bekwaam tot gebruik des Heeren, Dat is, wat tot eerlijke en treffelijke diensten van den heer des huizes kan gebruikt worden. 76) tot alle goed werk Dat is, tot een heiligen en godzaligen wandel, en tot oefening van allerlei goede werken. 77) toebereid. Namelijk door God, door Zijne genade; 1 Cor. 4:7; Ef. 2:10. 1Co 4.7 Eph 2.10 James 1:21
74) afgelegd hebbende Dit is het eerste deel der ware bekering, het kwaad te laten; Ps. 34:15; Jes. 1:16. Ps 34.14 Isa 1.16 75) vuiligheid en Dat is, zonde die vuil en stinkend voor God is, en vooral die vuile en lelijke zonden, die vermeld worden door den apostel Petrus, 1 Petr. 4:3. 1Pe 4.3 76) overvloed van boosheid, Dat is, alle overvloeiende en uitstekende boosheid. De christenen moeten alle boosheid, hoedanig die zij, afleggen, 1 Cor. 5:7; 1 Petr. 2:1, maar inzonderheid, die uitsteekt en overvloeit. 1Co 5.7 1Pe 2.1 77) ontvangt met zachtmoedigheid Namelijk door geloof en gehoorzaamheid. 78) het Woord, Dat is, de leer van het Evangelie. 79) dat in [u] geplant wordt, Grieks ingeplant; namelijk door den dienst der leraren, die planten en nat maken, 1 Cor. 3:6, en het woord, als een onvergankelijk zaad in de harten der mensen zaaien, waardoor zij wedergeboren worden en opwassen. Zie Luk. 8:11; 1 Petr. 1:23, en 1 Petr. 2:2. 1Co 3.6 Lu 8.11 1Pe 1.23 2.2 80) kan zaligmaken. Namelijk vergezeld zijnde met de kracht en werking van de Heiligen Geest, en door het geloof aangenomen; Joh. 3:5. Joh 3.5
Copyright information for
DutKant