‏ Daniel 1:8

34) Dani‰l nu

Hetgeen Dani‰l gedaan heeft moet men verstaan, dat zijne metgezellen ook gedaan hebben, gelijk blijkt Dan. 1:11,12.

Da 1.11,12

35) nam voor in zijn hart,

Hebreeuws, zette, of legde op zijn hart.

36) ontreinigen

Dat is, zijne conscientie besmetten met onreine spijs te eten; want de Chalde‰n aten van verscheidene spijzen, als van varkens, hazen en verscheidene soorten van vissen en vogels, die den kinderen Isra‰l te eten van God verboden waren, Lev. 11; Deut. 14. En zij besmetten ook de geoorloofde spijzen met afgodische ceremoni‰n en aanroepingen hunner goden, Dan. 5:4; 1 Cor. 10:7. Immers kon Dani‰l zulks niet doen zonder zijne naasten te ergeren. Zie Matth. 18:7.

Da 5.4 1Co 10.7 Mt 18.7

37) zijns dranks;

Te weten van den koning, dat is, van den wijn waar de koning zelf van dronk. Doch in het Hebreeuws staat het veelvoudig getal, zijner dranken, waaruit, naar sommiger mening, af te leiden is dat de koning van verscheidene soorten van wijnen dronk, die ook Dani‰l en zijnen metgezellen voorgesteld werden.

‏ Acts 10:14

14) dat gemeen

Dat is, iets hetwelk God in het Oude Testament verboden had tot spijs te gebruiken. Zie Lev. 11:4; Deut. 14:7.

Le 11.4 De 14.7

‏ Acts 10:28

25) ongeoorloofd is,

Hoewel wij hiervan geen klaar verbod vinden in het Oude Testament, nochtans was dit een ordinantie en gebruik onder de Joden, op goede redenen gegrond dat zij, met de heidenen en andere onheilige mensen niet te nauwe gemeenschap mochten houden, om van hen niet verleid te worden tot afgoderij of andere van hunne zonden. Zie Exod. 23:32; Joz. 23:7,12; 2 Cor. 6:14; 2 Joh.:10; Openb. 18:4, enz.

Ex 23.32 Jos 23.7,12 2Co 6.14 Re 18.4

26) vreemde; doch

Grieks Allophylos; dat is, die van een ander volk of geslacht is, namelijk vreemd van het geslacht der Joden, en dienvolgens van de beloften Gods; Ef. 2:12.

Eph 2.12

27) heten.

Grieks zeggen. Zie van deze zaak Hand. 10:34,35.

Ac 10.34,35
Copyright information for DutKant