Deuteronomy 18:9-12
9) volken. Der Kananieten, die er in wonen. 10) door het vuur doet doorgaan, Zie de aantekeningen Lev. 18:21. Le 18.21 11) die met waarzeggerijen omgaat, Hebreeuws, een voorzegger der voorzeggingen, of, rader der raadselen, gisser der gissingen. 12) een guichelaar, Zie Lev. 19:26. Le 19.26 13) bezweerder, Hebreeuws, die met bezwering zweert, of, bezwering bezweert; eigenlijk: die koppeling samenkoppelt. 14) een waarzeggenden geest Zie Lev. 19:31, en Lev. 20:6. Le 19.31 20.6 15) den HEERE een gruwel; Hebreeuws, een gruwel des HEEREN. Zie boven, Deut. 17:1. De 17.1 16) verdrijft hen de HEERE, Te weten, de inwoners van Kanan. 2 Chronicles 33:2-4
3) de gruwelen Zie van deze Deut. 18:9,10, enz. De 18.9,10 4) hij bouwde Hebreeuws, hij keerde weder en bouwde; dat is, hij bouwde weder. Zie Num. 11:4. Nu 11.4 5) afgebroken had, En dat naar Gods uitgedrukt bevel; Exod. 34:13; Num. 33:53; Deut. 12:3. Ex 34.13 Nu 33.53 De 12.3 6) richtte Hij wordt 2 Kon. 21:3 in afgoderij bij Achab vergeleken; van wiens gruwelijke afgoderij, zie 1 Kon. 16:31,32,33. 2Ki 21.3 1Ki 16.31,32,33 7) Baals Zie Richt. 2:11. Jud 2.11 8) heir des hemels, Zie Deut. 4:19, en 2 Kon. 21:3, alzo onder, 2 Kron. 33:5. De 4.19 2Ki 21.3 2Ch 33.5 9) Mijn Naam Zie 1 Kon. 8:16. 1Ki 8.16 10) eeuwigheid. Dat is, gedurende den tijd der wet. Zie Gen. 13:15. Ge 13.15 Romans 1:25-26
62) de waarheid Gods Dat is de kennis, die zij van God hadden. Zie Rom. 1:18. Ro 1.18 63) veranderd hebben in de leugen, Of, verwisseld voor leugenachtige verzinselen van ijdele goden en godsdiensten. 64) boven den Schepper, Dat is, meer van den Schepper zelf, die zij nevens hunne afgoden wel somwijlen, maar weinig hebben gediend, Hand. 17:23, of ook den Schepper voorbijgaande, dien het merendeel van hen noch hebben gekend noch gediend; Gal. 4:8. Ac 17.23 Ga 4.8 65) oneerlijke bewegingen; Grieks bewegingen der oneer; dat is, oneerlijke of schandelijke bewegingen. Want gelijk 1 Thess. 4:4,5, wij vermaand worden, ons vat te bezitten in ere, dat is onze lichamen te onthouden van onkuisheid, alzo degenen, die zich tot onkuisheid begeven, die onteren zichzelven en hunne lichamen, 1 Cor. 6:18, voornamelijk die zulke stomme zonden toen bedreven, hetzij dat zij zulks deden, of leden. 1Th 4.4,5 1Co 6.18
Copyright information for
DutKant