Deuteronomy 28:15

Amos 4:9

27) brandkoren en met honigdauw;

Zie van deze beide plagen, Deut. 28:22.

De 28.22

28) veelheid uwer hoven,

Hebr. het vermenigvuldigen uwer hoven.

29) rups op;

Zie Joel 1:4.

Joe 1.4

Micah 6:14

43) nederdrukking

Gij die nu zo fier daarhenen praalt en het hoofd omhoog steekt. Zie Micha 2:3.

Mic 2.3

44) midden van u zijn;

Of, binnen in u, in uw binnenste. Dit kan men duiden op de grote benauwdheid, die zij binnen de stad zouden lijden ten tijde der Babylonische belegering. Sommigen nemen het alsof God zeide: Gij zelf zult de oorzaak zijn van uwe ellenden, en niemand anders: of, gij zult voor uwe ogen moeten zien, dat gij van tijd tot tijd zult vervallen, totdat gij te gronde gaat.

45) aangrijpen,

Of, verrukken, verroeren, verbrengen, van ene plaats in de andere, te weten, vrouw en kinderen, idem, goed en have, om die te behouden en daarvan te brengen, of te bergen, maar tevergeefs.

46) wegbrengen,

Dat is, zoudt mogen verkrijgen en menen al vrij en geborgen te zijn.

Copyright information for DutKant