‏ Deuteronomy 29:19

23) hij de woorden

Te weten, die bij den wortel in Deut. 29:18 vergeleken is.

De 29.18

24) vloeks hoort,

Zie boven, Deut. 29:12.

De 29.12

25) zegene in zijn hart,

Dat is, den vloek dien hij hoort, in zijn hart veracht, en zich ter contrarie bij zichzelven gelukkig acht, alle welvaart en voorspoed zich belovende, ofschoon hij God en zijn woord veracht.

26) goeddunken zal wandelen,

Of, inbeelding, speculatie, gedachte. Anders, hardigheid. Zie Jer. 3:17.

Jer 3.17

27) dronkene te doen

Of, de bevochting toe te doen bij den dorstige. Dit schijnt een spreekwoord geweest te zijn, genomen van droge aarde, die bevochtigd moet worden; alzo tracht deze haar vermeerdering der zonde, waarnaar hij als dorst, om zijn lust volkomenlijk te boeten; of van dronkaards, die vanzelf tot drinken genegen zijnde, nog daarenboven middelen zoeken om zich gans dronken en vol te maken. Alzo doet de goddeloze, die reeds boos genoeg zijnde, zichzelven nog lustig maakt om bozer te worden, zonde op zonde te hopen, en als ongevoelig geworden zijnde, zonder nadenken van kwaad tot erger voort te gaan. Vergelijk Job 34:7; Matth. 12:43,44,45; Ef. 4:19; Hebr. 6:8; 2 Petr. 2:20. Sommigen verstaan door den dronkene, of, overvloedig bevochtigde aarde, den dienst des waren Gods, die een fontein des levens is, en door den dorstige, den dienst der afgoden, zijnde als waterbakken, die geen water houden, Jer. 2:13.

Job 34.7 Mt 12.43,44,45 Eph 4.19 Heb 6.8 2Pe 2.20 Jer 2.13
Copyright information for DutKant