‏ Deuteronomy 29:23

30) verbranding;

Dat is, dat de aarde verbrandt. Anders, dat zijn ganse aarde [door] zwavel verbrand is. De zin is, dat dit land door Gods rechtvaardigen vloek gans wonderbaarlijk geschonden en bedorven zij, gelijk eertijds Sodom, Gomorra, enz.

‏ Hosea 11:8

23) Hoe zou Ik u overgeven,

Alsof God zeide: Gij hadt wel verdiend, dat Ik u gans en ten enenmale zou uitroeien, gelijk Ik Sodom, Gomorra, enz. gedaan heb; Gen. 19:24; Deut. 29:23; maar mijne barmhartigheid en trouw, die Ik u in den Messias [waarvan in het volgende] beloofd heb, laten het niet toe.

Ge 19.24 De 29.23

24) Adama,

Versta, en de andere naburige steden.

25) hart is in Mij omgekeerd,

Menselijkerwijze van God gesproken, om enigszins uit te drukken de grootheid en onbegrijpelijkheid zijner barmhartigheid. Zie Gen. 34:30; 1 Kon. 3:26; Klaagl. 1:20.

Ge 34.30 1Ki 3.26 La 1.20

26) al Mijn berouw is te zamen ontstoken.

Hebreeuws alsof men zeide: Mijne berouwingen, of berouwenissen, of troostelijkheden, zijn tezamen ontbrand. Anders: mijn ingewand. God wordt gezegd berouw te hebben als Hij de verdiende en gedreigde straffen ophoudt, verzacht of wegneemt, en kan voorts door berouw het medelijden en het ingewand, dat van medelijden beroerd en ontstoken is, verstaan worden. Zie Gen. 6:6, en Gen. 43:30.

Ge 6.6 43.30
Copyright information for DutKant