Deuteronomy 31:29

41) zekerlijk zult verderven,

Hebreeuws, verdervende zult verderven.

42) dit kwaad

Versta, het kwaad der straf, of allerlei plagen, die boven verhaald zijn.

43) kwaad is in de ogen des HEEREN,

Versta, het kwaad der zonde.

Psalms 115:4

5) afgoden zijn zilver

Zie de aantekening bij 1 Sam. 31:9, en 2 Sam. 5:21.

1Sa 31.9 2Sa 5.21

Psalms 135:15

24) afgoden der

Hebr. de smarten. Zie de aantekening bij 1 Sam. 31:9.

1Sa 31.9

25) zijn zilver

Dat is, zij zijn van zilver en goud. Dit vers en enige der navolgende staan ook in Ps. 115: zie de aantekeningen aldaar.

Isaiah 2:8

26) met afgoden;

Hebreeuws, met ijdelheden, of nietigheden. Aldus worden de afgoden genoemd; 1 Cor. 8:4. Zie Jes. 44:10, en de aantekening Lev. 19:4.

1Co 8.4 Isa 44.10 Le 19.4

27) voor het werk

Dat is, voor de afgoden, die zij zelf gemaakt hebben.

Jeremiah 1:16

32) tegen hen uitspreken

Hebr. met hen; dat is mijne vonnissen hun voordragen van de straffen, die zij met hunne boosheid verdiend hebben; verg. Jer. 4:12, en Jer. 39:5, en Jer. 48:21, en Jer. 49:12, en Jer. 52:9.

Jer 4.12 39.5 48.21 49.12 52.9

33) over al hun boosheid;

Of, om, vanwege.

34) werken hunner handen.

Versta, de afgodische beelden.

Micah 5:13

44) bossen uit het midden van u uitroeien,

Ter ere der afgoden gesticht, en tot afgoderij gebruikt; zie Deut. 12:3, en Deut. 16:21, met de aantekening en verg. hiermede Ezech. 43:7,8,9.

De 12.3 16.21 Eze 43.7,8,9
Copyright information for DutKant