Deuteronomy 32:10
19) in een woeste huilende wildernis; Hebreeuws, in een woestheid van het huilen der eenzaamheid, of, wildernis. 20) Zijn oogappel. Gelijk mensen hun oogappel, die zeer teder is, naarstiglijk plegen te bewaren. Zie Ps. 17:8; Zach. 2:8. Vergelijk Spreuk. 7:2. Ps 17.8 Zec 2.8 Pr 7.2Psalms 17:8
15) oogappels, Hebr. der dochter van het oog. Verg. Deut. 32:10. Zie de aantekening bij Deut. 32:10, aldaar. De 32.10,10 16) schaduw Verg. Ruth 2:12. Ru 2.12Acts 9:4
7) gevallen zijnde, Namelijk uit schrik, verbaasdheid en vrees. 8) zeide: Saul, Namelijk in de Hebreeuwse taal; Hand. 26:14. Ac 26.14 9) Mij? Namelijk in mijne leden, dat is mijne gemeente, die mijn lichaam is; 1 Cor. 12:12; Ef. 5:23. 1Co 12.12 Eph 5.23
Copyright information for
DutKant