Deuteronomy 32:4
7) Rotssteen, Dat is, vast en onbewegelijk, een gewisse toevlucht en bescherming voor de zijnen. Alzo onder, Deut. 32:31. De 32.31 8) Zijn wegen zijn gerichte. Al zijn doen, zijn ganse regering, is vergezelschapt met gerechtigheid, strekkende tot behoudenis der vromen en straf der bozen. Job 32:9
18) groten Dat is, de oude van jaren; zie boven, Job 30:1. De zin is, dat deze niet altijd wijs zijn, en niet eigenlijk noch voornamelijk door de oudheid. Job 30.1 Psalms 37:30
51) het recht Of, wat recht is. Zie Job 34:4. Job 34.4 Proverbs 2:8
13) de paden Dat is, steeds het voorschrift van Gods Woord volgen, hetwelk hen onderwees wat zij geloven en hoe zij leven moeten. Vergelijk Gen. 18:19. Deze paden worden ook genaamd de paden der oprechtheid, onder Spreuk. 2:13, de paden des levens, onder Spreuk. 2:19, de weg der goeden en de paden der rechtvaardigen, onder Spreuk. 2:20, de weg der wijsheid en de sporen der oprechtheid, onder Spreuk. 4:11, enz. Zie breder 1 Kon. 8:36. Ge 18.19 Pr 2.13,19,20 4.11 1Ki 8.36 14) gunstgenoten Zie van de betekenis van het Hebreeuwse woord 2 Kron. 6:41; Ps. 4:4. 2Ch 6.41 Ps 4.3 15) bewaren. Vergelijk Ps. 1:6. Ps 1.6 Isaiah 59:8
18) daar is geen recht Dat is, daar is geen waarheid noch billijkheid bij hen te vinden. Zie Job 34:4. Job 34.4 19) hun paden Dat is, zij maken zichzelven kromme paden. 20) al wie daarop gaat, Dat is, wie met hen omgaat of hun bozen handel navolgt. Micah 3:8
21) Maar waarlijk, De profeet, verzekerd zijnde van zijn roeping, de waarheid van de goddelijke openbaringen en de gaven van de Heiligen Geest, die hem gezonden had, onderscheidt zich van de valse profeten, bevestigt zijn profetien met het goddelijk gezag, tot onderwijs van de vromen en overtuiging van de wederspannigen, en toont zijn vrijmoedigheid en onbeschroomdheid in het straffen van de zonden, niettegenstaande het tegendeel onbeschaamd voorgeven en pluimstrijken van de valse proefeten en de wederhorigheid van het volk. Verg. Jes. 50:4, enz.; Jer. 6:11 met de aantekening. Isa 50.4 Jer 6.11 22) van den Geest des HEEREN; Dat het Hebr. woord Eth voor van somstijd genomen wordt, zie daarvan Jer. 51:59. Jer 51.59 23) gericht Om Gods oordeel, volgens zijn last, te verkondigen, gelijk Jer. 6:11, vol van des Heeren grimmigheid, enz. Of, [vol] van recht; dat is Gods recht, gelijk Jer. 5:4,5. Ook kan het zien op de regenten, Micha 3:1,9, die het recht behoorden te weten, maar daarvan een gruwel hadden; geheel anders was Gods dienstknecht gesteld. Jer 6.11 5.4,5 Mic 3.1,9 24) dapperheid, Of, macht, kloekmoedigheid, om het kwaad te verdragen en in mijn ambt onverdrietelijk voort te gaan, gelijk volgt. 25) overtreding, Met de verdiende straffen.
Copyright information for
DutKant