Deuteronomy 32:41
83) glinsterend zwaard wette, Hebreeuws, den bliksem, of, blik, glinster van mijn zwaard. Ezekiel 21:10
25) een slachting slachte; Versta hierdoor de doding en vermoording der Joden door het zwaard en de wapens der Chalden. Het Hebreeuwse woord is ook zo genomen Ps. 37:14; Jes. 34:6; Jer. 25:34. Anders betekent het de slachting der beesten tot spijs en voeding van de mensen, Gen. 43:16; Spreuk. 9:2, zie de aantekening. Ps 37.14 Isa 34.6 Jer 25.34 Ge 43.16 Pr 9.2 26) een glinster hebbe; Dat is bekwaam is om te verschrikken en te vermoorden; vergelijk Deut. 32:41; Job 20:25, en de aantekening. De 32.41 Job 20.25 27) of wij [dan] zullen vrolijk zijn? Sommigen nemen dit voor de woorden van den profeet tot de Joden, met welke hij reden geeft waarom men moest zuchten, gelijk hem belast was, boven Ezech. 21:6; namelijk omdat er geen oorzaak was van blijdschap, maar wel van zwaar zuchten. Hebreeuws, of wij zullen vrolijk zijn. Eze 21.6 28) het is Te weten het voorgemelde zwaard. Dit zijn de woorden Gods tot den profeet. 29) de roede Dat is, de gesel, of straf; zie Job 9:34. Job 9.34 30) Mijns Zoons, Dat is, waar Ik mijn zoon mede kastijd, te weten mijn volk Isral, hetwelk zo genaamd wordt ten aanzien van het verbond der genade; zie Exod. 4:22, en de aantekening. Of versta den natuurlijken en eeuwigen Zoon Gods, door wien de Vader zijne oordelen uitvoert; Ps. 2:7,8,9,12. Ex 4.22 Ps 2.7,8,9,12 31) die Te weten roede. 32) alle hout Sommigen, alle geboomte; dat is alle mensen, die in Juda overig waren, hogen en lagen, vorsten en de gemeente; zie onder Ezech. 21:12. Eze 21.12 33) versmaadt. Dat is, zo sterk en taai is, dat zij tegen geen hout, hoe hard dat ook zij, met slaan wordt gebroken. Anders: de stam van mijn zoon versmaadt alle hout; dat is, mijn volk vraagt naar geen vaderlijke kastijding, daarom zal Ik met het zwaard straffen. Ezekiel 21:15
52) punt des zwaards Of, scherpte, of glans. Anderen vertalen het woord schrik, slachting, of geroep. Het wordt alleen hier gevonden. 53) hun poorten, Dat is, tegen hunne steden, sterkten, welke hier in voortijden bestonden in hunne poorten; zie Gen. 22:17. Ge 22.17 54) versmelte, Dat is, door angst en vrees verga, en alle kracht verlieze. Alzo Joz. 2:9,24; Job. 30:22. Jos 2.9,24 Job 30.22 55) de aanstoten vermenigvuldigen; Dat is, gelegenheden van vallen, waarin zij zich storten en verderven zullen, zoekende wel de gevaren te ontkomen, en hun leven te behouden; maar zouden zich van het ene ongeluk in het andere vinden; vergelijk boven Ezech. 7:19. Eze 7.19 56) ach, Dit zijn de woorden van den profeet, beklagende de ellende van zijn volk. 57) het is toegemaakt, Te weten het zwaard. 58) opdat het glinstere, Hebreeuws, ter glinstering; dat is, opdat het bekwaam zij om de moedwillige Joden te verschrikken en te verderven; vergelijk boven Ezech. 21:10, en onder Ezech. 21:28. Eze 21.10,28 59) is ingewonden om te slachten. Dat is, weggelegd om hetzelve ter slachting gereed te hebben. Anders: gescherpt. Nahum 3:3
7) men zal over hun lichamen struikelen; De zin is: Men zal over de straten niet kunnen gann, zonder over de dode lichamen te treden. Habakkuk 3:11
48) stonden stil Te weten terwijl Jozua tegen de Amorieten streed, Joz. 10:12. Jos 10.12 49) [in hare] Dat is, in den hemel. 50) met het licht Versta hier door het licht den bliksem. 51) uwe pijlen Pijlen is hier te zeggen hagelstenen. Zie Joz. 10:11. Jos 10.11 52) uw blimsemende spies. Dat is, de gruwelijke donderslagen met schrikkelijke bliksemen en hagelstenen vermengd, kwetsende en doodslaande als scherpe spiesen. Anders, en met den glans van uwe spiesen.
Copyright information for
DutKant