Deuteronomy 32:9
17) des HEEREN deel is Zijn volk, Dat is, den HEERE zeer lief, gelijk den mensen hun erfdeel placht te zijn. 18) Jakob is het snoer Zijner erve. Dat is, het volk Israls, van Jakob afkomstig, is God zo na en waard, gelijk mensen hun erfdeel, dat men met snoeren placht af te meten en uit te delen. Zie boven, Deut. 3:4. De 3.4 Psalms 16:5-6
11) deel Twee gelijkenissen worden hier gebruikt: de ene genomen van erven, die met snoeren gemeten en bij het lof werden uitgedeeld, zie Deut. 3:4, en Deut. 32:9; Joz. 13: enz.; de andere van de huisvader elken huisgenoot zijn beker drank toedeelde. Verg. Ps. 11:6. De 3.4 32.9 Ps 11.6 12) onderhoudt Dat is, bewaart, of houdt in zekere bewaring voor mij. Verg. 2 Tim. 4:8; 1 Petr. 1:4,5. 2Ti 4.8 1Pe 1.4,5 13) een schone Hebr. de erfenis is schoon geworden aan, of over mij. Jeremiah 10:16
48) deel Alzo noemt zich de Heere, omdat Hij een God, bondgenoot en Heiland, en vervolgens als een onwaardeerlijk erfdeel van zijn volk geworden is in den Messias; wiens mederfgenamen zij zijn; Rom. 8:17; vergelijk Ps. 16:5. Ro 8.17 Ps 16.5 49) die, Te weten afgoden. 50) want Hij is Of, maar. 51) roede Zie Ps. 74:2. Ps 74.2 52) heirscharen Zie 1 Kon. 18:15. 1Ki 18.15
Copyright information for
DutKant