‏ Ephesians 4:30

57) bedroeft

Ene wijze van spreken bij gelijkenis, uit Jes. 63:10, waardoor te kennen wordt gegeven dat de Geest Gods, die in ons woont, door dergelijke zonden, waar Hij een afkeer van heeft, Zijne vriendelijke werking in ons verduistert, en in plaats van Zijne liefde ons Zijne gramschap laat gevoelen (gelijk een vader een droevig aangezicht aantrekt over zijne kinderen, wanneer zij in zijne tegenwoordigheid kwaad doen, en in plaats van vriendschap te bewijzen hen, hoewel ongaarne, moet straffen), waaruit ook een bedroefd gemoed rijst in de gelovigen, en de zekerheid hunner zaligheid wordt verduisterd. Zie Ps. 6:2, en Ps. 31:10,11, en Ps. 51:11, enz.

Isa 63.10 Ps 6.1 31.9,10 51.9

58) door Welken gij

Grieks, in welken.

59) verzegeld zijt

Namelijk als door het opgedrukt zegel van Gods evenbeeld van de ongelovigen zijt onderscheiden, en van de toekomende zaligheid wordt verzekerd. Zie Ef. 1:13.

Eph 1.13

‏ 2 Timothy 1:6-7

16) opwekt

Het Griekse woord anazopyrein, hetwelk de apostel hier gebruikt, betekent eigenlijk een klein vuur, dat bijna uitgegaan is, of onder de as geraakt, door blazen wederom levend en brandend maken; een zeer geschikte gelijkenis, waardoor aangewezen wordt, dat zo ook de gaven des Heiligen Geestes door bidden, aanhouden in het lezen en vlijtige bediening onzer roeping, vermeerderd en als brandende gemaakt worden.

17) de gave Gods,

Zie 1 Tim. 4:14.

1Ti 4.14

18) die in u is, door de oplegging

Dat is, die ik met deze plechtigheid van de oplegging der handen te kennen heb gegeven, door de werking des Heiligen Geestes in u te zijn; en die, door de krachtige gebeden der gemeente bij deze ceremonie gevoegd, van God in u nog zullen vermeerderd worden.

19) mijner handen.

In den eersten zendbrief, 1 Tim. 4:14, zegt de apostel des ouderlingschaps; hetwelk beide waar is, daar de apostel Paulus hem de handen heeft opgelegd in tegenwoordigheid en uit naam van de ganse vergadering der ouderlingen, als zijnde de voornaamsten onder dezen en bovendien een apostel.

1Ti 4.14
20) een geest der vreesachtigheid,

Dat is, ene beweging des harten en des gemoeds, die, als zij kwaad is, van den bozen, en als zij goed is, van den Heiligen Geest in de mensen gewrocht wordt, en daarom Geest genaamd wordt.

21) der kracht, en der liefde,

Dat is, der sterkte en kloekmoedigheid des harten in het bedienen van ons ambt, midden onder alle vijanden, gevaren en verdrukkingen.

22) der gematigdheid.

Grieks sophronismou; waardoor eigenlijk verstaan wordt een gematigd of gezond verstand, hetwelk bij de kloekmoedigheid moet gevoegd worden, opdat deze niet in roekeloosheid, tieren, razen en onbescheidenheid verandere.

Copyright information for DutKant