Exodus 16:33-34

50) een kruik,

Hebr. 9:4 staat: het gouden vat; anders, schotel, schaal.

Heb 9.4

51) een gomer vol Man daarin;

Hebreeuws, de volheid van een gomer.

52) HEEREN,

Die zijn tegenwoordigheid boven de ark des verbonds openbaarde.

53) voor de getuigenis tot bewaring.

Versta, voor de ark des verbonds, waarin de tafelen der wet Gods waren; zie Exod. 25:16,21, welke genaamd worden de getuigenis, omdat zij van den wil Gods getuigden. De ark is eerst belast geworden te maken op den berg Sina‹, doch Mozes verhaalt dit hier in het kort, om de historie van het manna daarmede te besluiten.

Ex 25.16,21

John 6:31

36) Manna gegeten

Van dit manna zie Exod. 16:15,32; Num. 11:7,8.

Ex 16.15,32 Nu 11.7,8

37) uit den hemel

Dat is, dat uit de lucht nederviel.

Colossians 1:19

43) [des Vaders]

Dat is, van God Zijn Vader, van denwelken Hij ook in de volgende verzen spreekt. Zie 2 Cor. 5:18.

2Co 5.18

44) al de volheid

Namelijk van alle geestelijke gaven en heerlijkheid, namelijk niet alleen om dezelve voor zich te bezitten, maar ook om al den leden, naarmate Zijner gaven, die mede te delen. Zie Joh. 1:14,16, en Joh. 3:34,35; Ef. 4:7, enz.

Joh 1.14,16 3.34,35 Eph 4.7

Colossians 2:9-10

29) in Hem

Namelijk als waarachtig mens, die onder ons heeft gewoond vol genade en heerlijkheid; Joh. 1:14.

Joh 1.14

30) woont al

Namelijk met een wezenlijke inwoning des Zoons Gods in de menselijke natuur, door de vereniging Zijner goddelijke natuur met de menselijke in enigheid Zijns persoons, gelijk het lichaam een tabernakel en woning wordt genoemd onzer ziel, 2 Cor. 5:1; en gelijk ook Christus Zijn menselijke natuur daarom een tempel noemt, waar namelijk zijn godheid in woont, die dezen weder zou opbouwen; Joh. 2:19.

2Co 5.1 Joh 2.19

31) de volheid

Dat is, de gehele godheid, namelijk des Zoons, met al Zijne eigenschappen, niet alleen ten aanzien van enige gaven, gelijk Hij in de profeten, apostelen en andere heiligen ook woont.

32) lichamelijk;

Dat is, persoonlijk, gelijk het Griekse woord Soma somwijlen een persoon betekent, of, wezenlijk, waarachtiglijk, tegengesteld tegen de schaduwen en figuren des Ouden Testaments, gelijk het woord Soma in ditzelfde hoofdstuk Col. 2:17 wordt genomen. Doch de zaak komt opeen uit. Want God wordt wel in het Oude Testament gezegd te wonen in den tabernakel, tempel, en ark des verbonds, enz. maar alleen als in schaduwen of figuren van Christus' menselijke natuur, die Hij in de volheid des tijds zou aannemen, om persoonlijk, of waarachtig en wezenlijk in dezelve met al Zijne volheid te wonen. Is Hij dan waarachtig God en waarachtig mens in ‚‚n persoon, en woont de volheid der godheid in Hem, zo wil de apostel zeggen, dat wij buiten Hem gene zaligheid moeten zoeken, noch in de ceremoni‰n der wet, noch in de filosofische aanradingen van den dienst der engelen, noch in enige andere menselijke inzettingen of bedenkingen, maar alleen in Hem en in Zijn woord.

Col 2.17
33) in Hem

Grieks in Hem vervuld; dat is, wij hebben alles in Hem, wat tot onze volmaakte zaligheid nodig is; 1 Cor. 1:30.

1Co 1.30

34) volmaakt,

Zie Ef. 1:23, en Ef. 4:16.

Eph 1.23 4.16

35) alle overheid

Dat is, ook zelfs der engelen in den hemel, die onder Hem staan, gelijk Col. 1:16 betuigd is. Waaruit blijkt, dat wij niet in hen, maar in Christus de zaligheid hebben. Want dit vereist de eigenschap van het hoofd en Zijne werking, dat al de leden, waaronder hier ook de engelen merkelijk worden gesteld, van Hem afhangen, en hun geestelijk leven ontvangen, Ef. 5:23. En hoewel de goede engelen de verlossing door Christus niet van node hadden, omdat zij niet gevallen waren, nochtans blijkt hieruit, dat zij door Hem ook in hun gelukzaligen stand in de eeuwigheid worden behouden. Waarom zij ook, onder de vergadering dergenen waar de gelovigen bij zijn gekomen, geteld worden, Hebr. 12:22, en uitverkoren engelen worden genaamd, 1 Tim. 5:21; en zij zichzelven ook stellen onder de dienstknechten van Christus en mededienstknechten der gelovigen; Openb. 22:9.

Col 1.16 Eph 5.23 Heb 12.22 1Ti 5.21 Re 22.9

Hebrews 9:4

10) wierookvat,

Grieks thymiaterion; waardoor sommigen verstaan het reuk-altaar zelf, dat in het heilige stond, waar de priesters alle dagen ingingen om daarop te roken, gelijk Hebr. 9:6 ook wordt aangewezen, en Exod. 30:6 te zien is. Welk, gelijk het dicht aan het heilige der heiligen stond, zo menen zij dat hier gezegd wordt, dat het heilige der heiligen hem had. Doch deze manier van spreken zou zeer ongewoon zijn, dewijl hier uitdrukkelijk staat, dat het heilige der heiligen, hetwelk achter het tweede voorhangsel was, dit thymiaterion had, gelijk ook de ark des verbonds. Daarom wordt het bekwamer genomen voor het wierookvat, waarmede de hogepriester eenmaal des jaars in het heilige der heiligen ging, om te roken; hetwelk daarom ook in het heilige der heiligen bewaard werd, gelijk Josefus getuigt, lib. 2, tegen Appion. En hoewel Mozes daarvan geen uitdrukkelijk gewag maakt, zo kan nochtans hetzelve uit Lev. 16:12 ook genomen worden.

Heb 9.6 Ex 30.6 Le 16.12

11) in welke was

Sommigen menen, dat deze woorden in welke, zien op het woord tabernakel, waarvan in Hebr. 9:3 gesproken is, omdat 1 Kon. 8:9 en 2 Kron. 5;10, uitdrukkelijk gezegd wordt, dat in de ark des verbonds niet was besloten dan de twee tafelen der wet. Doch anderen verstaan het van de ark zelf, in of omtrent welke de gouden kruik met manna en de staf A„rons ten tijde van den tabernakel geweest zijn, gelijk te zien is Exod. 16:33,34, en Num. 17:10, hoewel die ten tijde toen de tempel van Salomo was gebouwd daar niet meer in of omtrent geweest zijn, of omdat zij vergaan waren, of omdat zij ergens in een ander deel des tempels zijn gebracht, gelijk ook het echte boek der wet, waarvan gewag wordt gemaakt Deut. 31:26; 2 Kron. 34:14.

Heb 9.3 1Ki 8.9 Ex 16.33,34 Nu 17.10 De 31.26 2Ch 34.14

Revelation of John 2:7

17) oren

Grieks oor. Zie Matth. 13:43; Mark. 4:9.

Mt 13.43 Mr 4.9

18) den boom

Grieks het hout des levens. Dit ziet op den boom des levens, die in het midden van het aardse paradijs genomen wordt als een beeld en schaduw van den hemel, of woonstede der uitverkorenen in den hemel, gelijk ook Luk. 23:43, en 2 Cor. 12:2,4. De boom des levens is een schaduw van Christus, de oorsprong des levens, waaraan eeuwige gemeenschap zullen hebben die in het geloof volstandig blijven, gelijk ook hierna in het hemelse Jeruzalem deze boom des levens geplant staat, Openb. 22:2, wiens bladeren dienen tot gezondmaking der heidenen, wier gezondmaking uit Christus alleen voortkomt; Joh. 11:25; Hand. 4:12.

Lu 23.43 2Co 12.2,4 Re 22.2 Joh 11.25 Ac 4.12
Copyright information for DutKant