Exodus 19:22
39) ook de priesters, Versta hier, de eerstgeborenen, welke God de Heere zichzelven geheiligd had, en die v¢¢r de afzondering van den stam van Levi het priesterschap in de familin plachten te bedienen, Exod. 13:2, en Exod. 24:5, in wier plaats Hij naderhand den stam van Levi verkoren heeft, Num. 8:14, enz. Ex 13.2 24.5 Nu 8.14 40) die tot den HEERE naderen, Zie Lev. 10:3. Le 10.3 Leviticus 21:17
29) zaad, Dat is, zonen of nakomelingen, hetzij hoge- of onderpriester. Alzo onder, Lev. 21:21. Le 21.21 30) naar hun geslachten, Dat is, in welken tijd of eeuwen zij na u zouden mogen leven. 31) de spijze zijns Gods te offeren. Zie boven, Lev. 3:11. Le 3.11 Ezekiel 42:13-14
25) hij tot mij: Die man, boven Ezech. 40:3. Eze 40.3 26) voor aan de afgesneden plaats zijn, Hebreeuws, tegen het aangezicht. 27) heilige kamers, Hebreeuws, kamers der heiligheid. 28) allerheiligste dingen zullen eten; Hebreeuws, de heiligheden der heiligheden, alzo in het volgende; zie Lev. 2:3. Le 2.3 29) en het Of, namelijk. 30) spijsoffer, Zie Lev. 2. 31) zondoffer, Zie Eze. 40:39. Eze 40.39 32) ingegaan zullen zijn, In het heiligdom. 33) uitgaan in het buitenste voorhof, Te weten in of met de heilige klederen, in welke zij gediend hebben. 34) aldaar In deze heilige kamers. 35) klederen henenleggen, Onze Hogepriester Christus is bekleed met welriekende klederen des heils en zijner verdiensten, met den mantel der gerechtigheid, waarmede Hij zijne kerk kleedt en dekt; Ps. 45:9; Jes. 61:10, en Jes. 63:1. Zijne dienstknechten, die tot den Heere naderen, moeten bekleed zijn met al zulke deugden in het bijzonder, als tot hun ambt vereist worden; zie 1 Tim. 4:12; Tit. 2:7. Van de geestelijke klederen der ganse kerk, zie Ps. 45:14; Hoogl. 4:11; Matth. 22:11; Rom. 13:14; 2 Cor. 5:3; Gal. 3:27; Ef. 4:24; Col. 3:10; Openb. 3:4,5,18, en Openb. 16:15, en Openb. 19:8, enz. Ps 45.8 Isa 61.10 63.1 1Ti 4.12 Tit 2.7 Ps 45.13 So 4.11 Mt 22.11 Ro 13.14 2Co 5.3 Ga 3.27 Eph 4.24 Col 3.10 Re 3.4,5 Re 3.18 16.15 19.8 36) heiligheid; Dat is, zeer heilig. Versta, de klederen, of kamers, die beide heilig waren, daarom moesten zij de heilige klederen van hun dienst daar afleggen en laten. 37) hetgeen voor het volk is. Dat is, in deze plaatsen in het buitenste voorhof, [gelijk in het voorgaande gezegd], dat voor het gemene volk is, zullen zij met andere klederen moeten komen.
Copyright information for
DutKant