Exodus 22:1

62) in alle manier os voor os vergelden;

Hebreeuws, wedergevende, wedergeven.

63) zijns wezen.

Te weten, van dengene wiens os den ander gedood heeft.

Exodus 22:4

7) in zijn hand

Dat is, bij hem, hetzij in zijn huis, of stal, eer hij het gestolene geslacht of verkocht heeft.

8) voorzeker gevonden wordt,

Hebreeuws, gevonden wordende gevonden wordt.

9) hetzij os, of ezel, of klein vee,

Hebreeuws, van den os tot den ezel.

Leviticus 6:2

2) mens gezondigd,

Hebreeuws, ziel; en zo in het volgende. Zie Gen. 12:5.

Ge 12.5

3) tegen den HEERE

Die aan zijn naasten misdoet, zondigt ook tegen den Heere; niet alleen omdat de mens Gods schepsel is en Hem toebehoort, maar ook omdat God bevolen heeft zijn naasten te lieven, en niet te beschadigen; en dikwijls in en over de zonden tegen den naasten begaan, de naam des Heeren misbruikt wordt.

4) gelogen hebben

Anders, geloochend.

5) ter hand gesteld was,

Hebreeuws, van stelling der hand; dat is, dat iemand in handen gegeven en besteld is, hetzij van een alleen, of van velen, met welke hij door handgeving, handtekening of anderszins in gemeenschap of maatschappij getreden is, om dat wŠl te bezorgen en waar te nemen.

6) met geweld zijn naaste onthoudt;

Of, bedriegelijk zijn naasten onttrokken heeft.

Leviticus 6:4

Numbers 5:6-7

8) menselijke zonden

Hebreeuws, zonden des mensen. Versta, de zonde, die de mensen begaan uit menselijke zwakheid, voortkomende uit de aanklevende verdorvenheid der natuur. Vergelijk Lev. 5:2,3; en wordt dit vergrijp gesteld tegen de zonde, die uit moedwil geschiedt en met opgeheven hand, onder, Num. 15:30; of, versta, de zonde, die geschiedt naar de wijze der mensen, die van nature zeer tot de zonde genegen zijn. Anders, zonden des mensen; dat is, tegen enig mens of den naaste begaan.

Le 5.2,3 Nu 15.30

9) ziel schuldig.

Dat is, persoon. Zie Gen. 12:5.

Ge 12.5
10) belijden;

Te weten, voor den priester, als die de offerande doen moest en het goed van des Heeren wege mocht tot zich trekken, geen losser voorhanden zijnde, Num. 5:8, en vergelijk Lev. 5:5,6,10,11,12,13.

Nu 5.8 Le 5.5,6,10,11,12,13

11) hij

Te weten, de schuldige.

12) schuld weder uitkeren,

Dat is, hetgeen hij zijn naaste ontvreemd heeft, waarmede hij zich schuldig heeft gemaakt.

13) derzelver vijfde deel

Te weten, om daarmede te vergelden de schade, die de eigenaar geleden heeft, zijnde beroofd geweest van het gebruik van zijn goed.

Copyright information for DutKant