Exodus 27:4

9) een rooster maken van koperen netwerk;

Dit was een brede koperen plaats, met veel kleine gaatjes, waardoor het bloed, de as en kleine kooltjes of iets dergelijks konden vallen; en dit was de aard van het altaar, waarop het vuur lag te branden.

Isaiah 2:2-3

3) in het laatste

Te weten ten tijde der verschijning van Jezus Christus, gelijk het Evangelie door de ganse wereld zal gepredikt worden. Vergelijk Micha 4:1, met de aantekening.

Mic 4.1

4) de berg

Dat is, de berg op welken het huis des Heeren of de tempel gebouwd is; te weten de berg Zion of Moria; en dit is te verstaan van de Christelijke gemeente, die eerst te Jeruzalem is verzameld geweest, ten tijde van Christus en zijne apostelen; doch daarna is zij zeer vermenigvuldigd door den toeloop der heidenen, hetwelk hier wordt te kennen gegeven door het woord toevloeien. Zie Hand. 2:41,47.

Ac 2.41,47

5) op den top

Of, spits. Hebreeuws, het hoofd; dat is, hij zal boven alle andere bergen verheven worden. Dit wordt straks wederom gezegd met andere woorden. Anders: tot een hoofd der bergen.

6) alle heidenen

Dat is, enigen uit alle heidense nati‰n, gelijk blijkt Jes. 2:3.

Isa 2.3
7) van Zijn wegen,

Te weten de manier hoe wij Hem zullen eren en dienen om zalig te worden. Ditzelfde wordt straks wederom gezegd met andere woorden.

8) want uit Sion

Dit zijn de woorden van den profeet, niet der volken.

9) zal de wet

Aldus wordt hier genoemd de leer van het heilige Evangelie. Zie de vervulling hiervan Hand. 8:1,4, en Hand. 11:20, enz., en Hand. 13:2, enz.; zie ook de aantekening Ps. 1:2.

Ac 8.1,4 11.20 13.2 Ps 1.2

Isaiah 29:1

1) Ariel,

Ari‰l betekent zoveel als een sterke leeuw, of een leeuw van God, gelijk Ezech. 43:15,16; maar hier moet men door Ari‰l verstaan het brandofferaltaar in den tempel te Jeruzalem, ja ook den tempel zelf. Het altaar nu wordt een leeuw Gods genoemd, omdat het dagelijks door het vuur, dat van den hemel gekomen was, veel vee verslond als een sterke leeuw.

Eze 43.15,16

2) de stad,

Dat is, de stad Davids, namelijk het bovenkwartier der stad Jeruzalem, waar zich David met zijn hofgezin onthield; gelijk ook naderhand andere koningen in Juda gedaan hebben. Doch onder den naam Davids stad, wordt hier de gehele stad Jeruzalem verstaan, gelijk elders meer.

3) gelegerd

Dat is, gelogeerd, zijn hof in gehouden heeft.

4) doet jaar

Dit is een apostrophe of aanspraak aan de Joden. De zin is: Houdt jaarlijks uwe feestdagen.

5) laat ze

Te weten de priesters en Levieten.

6) feestofferen

Of, de feestoffers [den kop] afhouwen, of de feestoffers kelen, of de keel afsteken. Zie Exod. 23:18, en de aantekening op Ps. 118:27. De profeet berispt de dwaasheid dergenen, die zichzelven inbeeldden dat zij zich genoegzaam kweten voor God, als zij maar uiterlijk den godsdienst oefenden met offeranden te doen, enz., menende dat zij slechts zulks doende, al voort ongestraft zouden blijven, omdat het ene jaar voor, het andere jaar na, verlopen was, en zij nog al ongestraft bleven heengaan; zie 2 Petr. 3:4.

Ex 23.18 Ps 118.27 2Pe 3.4

Isaiah 60:7

36) Kedar

Dat is, der Kedarenen. Van deze volken, zie de aantekening Ps. 120:5; zij waren Isma‰lieten in Arabi‰, nakomelingen van Abraham uit Ketura. Zie Jes. 21:13,17; Jer. 49:28,29,32.

Ps 120.5 Isa 21.13,17 Jer 49.28,29,32

37) Nebajoth

Dat is, der Nebathieten, in het steenachtige Arabi‰; zij waren nakomelingen van Nebajoth, den zoon van Isma‰l, Gen. 25:13. Hier wordt geprofeteerd dat Abrahams zaad naar het vlees ook zijne kinderen naar het geloof worden en God dienen zouden met den geestelijken godsdienst van het Nieuwe Testament. Vergelijk Mal. 1:11.

Ge 25.13 Mal 1.11

38) met welgevallen

Of, met gunst, met geneigden wil; alzo dat mij hun godsdienst aangenaam is.

39) komen op Mijn altaar,

Dat is, geofferd worden. De zin is: dat die nati‰n zichzelven vrijwilliglijk op het altaar van Christus zouden overgeven tot een levende, heilige en Gode welbehagende offerande, gelijk de apostel spreekt Rom. 12:1.

Ro 12.1

40) het huis

Of, mijn heerlijk huis, dat is mijne kerk, of gemeente der gelovigen, gebouwd van levende stenen, 1 Petr. 2:5.

1Pe 2.5

Isaiah 63:1

1) is Deze,

Dit nemen enigen voor de woorden van Jesaja, die in een visioen, ziende de rechtvaardige straf van God over zijne vijanden, zeer verwonderd en als verbaasd staat; doch anderen menen dat de kerk hier spreekt, zich verwonderende over het groot geweld van Christus tegen zijne vijanden in zijn dood en opstanding uit de doden.

2) van Edom

Dat is, uit der Edomieten land, of van de Edomieten. Versta dit, van de vijanden van het volk van God in het algemeen, doch inzonderheid van de geestelijke vijanden, te weten den duivel en de dienaren van den Antichrist; gelijk boven Jes. 34:5.

Isa 34.5

3) met besprenkelde

Hebreeuws, gezuurdeegd van klederen. Zie de aantekening Ps. 71:4, en Ps. 73:21. De Griekse overzetters en anderen, met rood geverwde klederen, betekenende zijn toorn tegen zijne vijanden, met welker bloed zijne klederen besprenkeld waren. Vergelijk Openb. 19:13.

Ps 71.4 73.21 Re 19.13

4) Bozra?

Dit was de hoofdstad van het land der Edomieten, waarvan ook melding gemaakt wordt Jes. 34:6; Jer. 49:13,22; en hier kan men door Bozra verstaan de hoofdstad van alle vijanden van Gods kerk.

Isa 34.6 Jer 49.13,22

5) versierd is

Versta hier door het sieraad de heiligheid van Christus en zijn koninklijke heerlijkheid in zijn triomf over de vijanden.

6) voorttrekt

Het Hebreeuwse woord betekent zoveel als in een vreemd land op en neder trekken, gelijk Jer. 48:12.

Jer 48.12

7) in Zijn grote kracht?

Te weten in de kracht zijner godheid.

8) Ik ben het,

Hier antwoordt Christus de grote profeet, die in de wereld komen zou, gelijk beloofd wordt Deut. 18:15.

De 18.15

9) Die in gerechtigheid spreek,

Of, die met, of van gerechtigheid spreek; dat is, die de vijanden van het volk Gods, met de rechtvaardige straffen dreig.

10) Die machtig ben

Of, die genoegzaam ben om te verlossen. Want Hem is gegeven alle macht in den hemel en op de aarde, Hij is een almachtig God met den Vader en den Heiligen Geest.

Ezekiel 43:17

45) afzetsel veertien [ellen] de lengte,

Of, [elk] afzetsel.

46) boezem daaraan,

Gelijk boven Ezech. 43:13.

Eze 43.13

Revelation of John 5:5

8) een van de ouderlingen

Namelijk die hem de naaste was.

9) de Leeuw, Die uit den

Zo wordt Christus genoemd uit de zegening van Juda in het testament van Jakob, Gen. 49:9, en dat vanwege zijn koninklijke en overwinnende kracht over den duivel, wereld, zonde en dood.

Ge 49.9

10) de Wortel Davids,

Gelijk ook hierna Openb. 22:16; en Christus wordt zo genoemd omdat Hij uit den zade Davids, als een wortel die uitspruit, voortgekomen is, en onder dezen naam ook beloofd wordt; Jes. 53:2.

Re 22.16 Isa 53.2
Copyright information for DutKant