Exodus 32:4-5

5) het met

Te weten, het kalf.

6) een griffie,

Of, pen; gelijk Jes. 8:1. De mening schijnt deze te zijn: dat A„ron eerst met een pen, griffel, of penseel, een gedaante van het kalf ergens op getrokken heeft, om die het volk te vertonen, en te vragen, of hun zulk een vorm of model zou behagen.

Isa 8.1

7) hij maakte

Hebreeuws, Hij maakte het een kalf der gieting.

8) kalf daaruit.

Of, os. De afgod Apis werd bij de Egyptenaars vereerd onder de gedaante van een kalf of os. Dit schijnen hier de Isra‰lieten nageaapt te hebben.

9) dat zag,

Te weten, dat het volk het kalf goddelijke eer wilde aandoen.

10) HEERE een feest zijn!

A„ron gebruikt hier den naam van den waren God, als willende dien voor dit kalf eren; maar evenwel was het afgoderij.

Judges 17:3

7) den HEERE ganselijk geheiligd

Hebreeuws, den Heere heiligende geheiligd. Dit was de dekmantel der afgoderij, dat zij dezelve den Heere wilde opdringen, alsof zij tot zijn dienst geschiedde, tegen zo menige uitgedrukte bevelen des Heeren, gelijk de boeken van Mozes en de tien geboden zelf betuigen.

8) mijn zoon,

Dat is, zoons zoon, zie Richt. 17:5.

Jud 17.5

9) en een gegoten beeld

Het schijnt dat zij twee beelden gemeend heeft, een gesneden en een gegoten, gelijk te zien is Richt. 18:17,18, hoewel daar in Richt. 18:20,30,31 alleenlijk van ‚‚n gemeld wordt; ook wordt hier Richt. 17:4 gezegd in het getal van enen: Dat [beeld] was in het huis van Micha, waarop de aandachtige lezer kan letten.

Jud 18.17,18,20,30,31 17.4

1 Kings 12:28

45) te veel

Dat is, het zou u te moeilijk en te kostelijk vallen. Anders, het zij u genoeg, dat gij tot nog toe naar Jeruzalem getrokken zijt, om aldaar uw offeranden te brengen. Het is voortaan niet nodig, vindende de gelegenheid daartoe in uw eigen land. Vergelijk deze manier van spreken met Num. 16:2,3.

Nu 16.2,3

46) uw goden,

Hij wist wel dat deze gouden kalveren geen goden waren, en dat de Isra‰lieten dat ook wel verstaan zouden; maar hij wilde dat zij den waren God door deze beelden zouden eren en dienen, tegen het uitgedrukte gebod des Heeren; Exod. 20:4,5; Deut. 4:14,15,16,17, enz. Zie dergelijke misdaad, Exod. 32:4.

Ex 20.4,5 De 4.14,15,16,17 Ex 32.4

1 Kings 22:12

24) gij zult voorspoedig zijn;

Hebreeuws, zijt voorspoedig; dat is, gij zult voorspoedig zijn, alzo onder, 1 Kon. 22:15. Vergelijk Ps. 37:3, en Spreuk. 3:25.

1Ki 22.15 Ps 37.3 Pr 3.25

1 Kings 22:24

43) Zedekia,

Zie boven, 1 Kon. 22:11.

1Ki 22.11

44) sloeg Micha

Tot een bewijs van grote vijandschap en verachting. Zie Job 16:10; Ps. 3:8; Jer. 20:2; Mark. 14:65; Hand. 23:2; 2 Cor. 12:7.

Job 16.10 Ps 3.7 Jer 20.2 Mr 14.65 Ac 23.2 2Co 12.7

45) [weg]

Dit woord is hier ingevoegd uit 2 Kron. 18:23.

2Ch 18.23
Copyright information for DutKant