Exodus 35:5

5) hetgeen,

Hebreeuws, dat bij ulieden is.

6) vrijwillig is,

Zie Job 12:21.

Job 12.21

Psalms 83:11

19) Endor;

Ene stad, gelegen bij de Kison, Ta„nah, en bij het water Megiddo. Zie Joz. 17:11; Richt. 5:19.

Jos 17.11 Jud 5.19

20) tot drek

Dat is, zij lagen te verrotten boven de aarde, onbegraven. Zie Jer. 8:2, en Jer. 16:4.

Jer 8.2 16.4

Proverbs 19:6

14) aangezicht

Dat is, den persoon. Zie van het Hebreeuwse woord in denzelfden zin genomen, Job 11:19, en de aantekening.

Job 11.19

15) prinsen;

Of, des milden. Zie van het Hebreeuwse woord Nadib, Job 12:21.

Job 12.21

16) desgenen,

Hebreeuws, den man, of den man der gift; dat is, die genegen is te geven en mildelijk te delen.

Luke 22:25

30) der volken

Of der heidenen.

31) heersen over hen;

Dat is, hebben en gebruiken wereldse macht, welke hier den kerkdienaars verboden wordt; 1 Petr. 5:3.

1Pe 5.3

32) weldadige [heren] genaamd.

Of, gelijk men nu spreekt, genadige heren; dat is, hun worden grote titels toegeschreven.

Copyright information for DutKant