Ezekiel 1:28

113) alzo was de gedaante van den glans rondom;

De gelijkenis van den regenboog diende om de majesteit desgenen, die op den troon zat, en den eerbied van den profeet jegens hem te vermeerderen. Men kan daardoor ook verstaan een teken der genade, die God in het straffen den boetvaardigen bewijzen zou.

114) heerlijkheid des HEEREN;

Te weten waarmede God zich in dit gezicht vertoonde, van welke zie ook onder Ezech. 3:23, en Ezech. 8:4, en Ezech. 9:3, enz.; Exod. 16:7; Lev. 9:6; Num. 14:10. Zo is dan hiermede Gods heerlijke tegenwoordigheid te verstaan, en vervolgens Hijzelf.

Eze 3.23 8.4 9.3 Ex 16.7 Le 9.6 Nu 14.10

115) viel ik op mijn aangezicht,

Te weten ontzet zijnde door die verschrikkelijke vertoning der goddelijke majesteit, en genegen zijnde om dezelve met aanroeping te vereren. Vergelijk Gen. 17:3.

Ge 17.3

Ezekiel 10:4

21) de heerlijkheid des HEEREN

Zie boven Ezech. 1:28.

Eze 1.28

22) van boven

Te weten, waarop de Heere in het heilige der heiligen zijn gewone woning gehad had; 1 Sam. 4:4; Ps. 80:2; Jes. 37:16. Of, van op deze vier cherubim tot den dorpel des huizes.

1Sa 4.4 Ps 80.1 Isa 37.16

23) cherub,

Of, cherubim, want het enkelvoudig getal is hier voor het veelvoudig genomen. Zie boven Ezech. 10:1, en Ezech. 9:3.

Eze 10.1 9.3

24) op den dorpel

Tot een teken dat God van den tempel en van dat volk verhuizen wilde.

25) huis; en het huis werd vervuld met een wolk,

Dat is, van het deel des tempels, genaamd het heilige. Eerst is GOd gescheiden van het allerheiligste, boven Ezech. 9:3; nu scheidt Hij ook uit het heilige.

Eze 9.3

26) voorhof was vol van den glans der heerlijkheid des HEEREN.

Te weten het binnenste, anders genaamd het voorhof der priesters.

Ezekiel 10:18-19

62) de heerlijkheid des HEEREN

Dat is, God, die heerlijk is. Zie boven Ezech. 1:28.

Eze 1.28

63) van boven den dorpel des huizes weg,

Te weten waarop zij tevoren van de cherubim gekomen was. Zie boven Ezech. 10:4, en de aantekening.

Eze 10.4

64) stond boven de cherubs.

Of, stelde hen.

65) voor mijn ogen,

Dat is, dat ik het aanzag, te weten met de ogen mijns geestes, zijnde in optrekking der zinnen.

66) tegenover hen;

Of, nevens hen.

67) stond aan de deur

Of, bleef staan.

68) der Oostpoort

Of, voorste poort. Sommigen verstaan door deze poort de poort van het voorhof der priesters; anderen de poort van het voorhof des volks. Dit betekende dat God eindelijk ten enenmale uit zijn huis verhuizen zou. Vergelijk boven de aantekening Ezech. 9:3, en in Ezech. 10:4.

Eze 9.3 10.4

69) hen.

Namelijk over de cherubim.

Malachi 3:1

1) Ik zende

Dit zijn de woorden van den Heere Christus.

2) Mijn engel,

Of, mijnen bode, te weten, Johannes de Doper; Matth. 11:10; Mark. 1:2; Luk. 1:76, en Luk. 7:27.

Mt 11.10 Mr 1.2 Lu 1.76 7.27

3) bereiden zal;

Hebr. ruimen zal, dat is, die uit den weg zal ruimen, wegnemen, alle beletselen, door zijne predikatie, enz. het volk bereide en aanleidende om Christus te ontvangen; zie Jes. 40:3, enz., Matth. 3:3.

Isa 40.3 Mt 3.3

4) snellijk

Of, haast; te weten, haast nadat Johannes de Doper zal gekomen zijn en den weg zal bereid hebben.

5) tot Zijn tempel komen

Dat is, Christus zal in het vlees verschijnen in den nieuwherbouwden tempel; waardoor ook afgebeeld is zijn gemeente.

6) die Heere,

Ik de Heere Jezus Christus.

7) Dien gijlieden zoekt,

Dat is, wiens komst gijlieden wenst en begeert, of immers voorgeeft dat gij naar Hem verlangt. De godzaligen onder de Joden wensten en hoopten op de komst van den Messias, als hun Zaligmaker; Matth. 13:17; Luk. 10:24.

Mt 13.17 Lu 10.24

8) de Engel des verbonds,

Te weten, Christus, die een Middelaar is van het genadeverbond tussen God en Zijn kerk. Zie 2 Cor. 5:19.

2Co 5.19
Copyright information for DutKant