Ezekiel 13:17

48) zet uw aangezicht

Zie boven Ezech. 6:2.

Eze 6.2

49) tegen de dochteren uws volks,

Dat is, tegen de vrouwen van uw landvolk, die zich voor profetessen en waarzegsters uitgevende, de mensen door enkel ijdelheden en leugens wijsmaakten dat God over hen niet vergramd was, gelijk de ware profeten leerden. Daartoe vleiden en stijfden zij de mensen in hunne zonden, hun Gods genade en zegen, hoewel zij in dezelfde zonden voortgingen, toezeggende. Om nu een ieder daarvan te verzekeren, maakten zij, zo enigen menen, armkussens en hoofdhuiven, welke zij den persoon, dien zij bedrogen, toestelden voor zeker gewin, dat deze profetessen daarvan trokken.

50) profeteer tegen haar;

Zie boven Ezech. 13:2.

Eze 13.2

Ezekiel 20:46

110) zet uw aangezicht

Dat is, bereid u, schik u, neem vastelijk voor om tegen het zuiden te profeteren. Vergelijk boven Ezech. 6:2, en onder Ezech. 21:2. Hier beginnen sommigen het volgende hoofdstuk, in welks begin deze figuurlijke profetie duidelijk verklaard wordt.

Eze 6.2 21.2

111) naar den weg van het zuiden,

Dat is, naar Jeruzalem en Judea; want dit land was ten aanzien van Chaldea, of Mesopotami‰, waarin Ezechi‰l nu was, zuidwaarts gelegen. Vergelijk onder Ezech. 21:2.

Eze 21.2

112) drup tegen het zuiden;

Zie Deut. 32:2.

De 32.2

113) woud van het veld [in het] zuiden.

Versta het land van Juda, hetwelk zo vol mensen is geweest, gelijk een bos vol is van bomen. Vergelijk Ezech. 20:47.

Eze 20.47

Ezekiel 21:2

1) zet uw aangezicht tegen Jeruzalem,

Zie boven Ezech. 20:46.

Eze 20.46

2) drup tegen

Dat is, stel leer, straf en vermaning voor. Zie Deut. 32:2.

De 32.2

3) de heiligdommen,

Versta, den tempel des Heeren, over welken de Joden alzo roemden en pochten, alsof hij niet had kunnen uitgeroeid worden, Jer. 7:4. Het getal van velen wordt gebruikt, omdat deze tempel verscheidene delen had; zie Lev. 26:31.

Jer 7.4 Le 26.31

4) land van Isra‰l;

Versta, het land van Juda, hetwelk een deel was van het land Kana„n, dat de Heere den Isra‰lieten tot hun erfdeel beloofd had. Zie boven Ezech. 6:2.

Eze 6.2

Ezekiel 38:2

1) zet uw aangezicht

Zie boven Ezech. 6:2.

Eze 6.2

2) Gog,

Door dezen Gog kan men vooreerst en eensdeels verstaan de koningen van Syri‰ en Klein-Azi‰, bijzonderlijk den beruchten tiran Antiochus Epifanes, die ten tijde der Maccabe‰n het Joodse volk gruwelijk heeft getiranniseerd, en allerlei volk in zijne krijgsheiren gevoerd; te meer, omdat de wrede Scyten [afkomstig van Magog] of Tartaren, enz. niet lang v¢¢r den tijd dezer profetie‰n [Euseb. in Chron.] gelijk Nebukadnezar elders bezig was, [zie Jer. 49:35], waren doorgedrongen tot in Syri‰ en aan het Joodse land en de stad Scytopolis, dat is, stad der Scyten, [Plin. lib. 5, cap. 18], den naam hebben gegeven, en de afgodische stad Hierapolis, den naam van Magog, [Plin. lib. 5, cap. 23], naar hun voorvader en hun land [Gen. 10:2]; en buiten dat, de naam van den koning Gug, of Gyg, dat is, Gyges, overeenkomende met Gog, aldaar welbekend was, en Antiochus deze zijn vreemde voorzaten in wreedheid gans gelijk. Ten tweede en voornamelijk moet men door Gog en Magog wijders verstaan alle vijanden der kerk van het Nieuwe Testament, en bijzonderlijk den Anti-christ met zijn gansen aanhang, die in Scytische wreedheid en bloedige vervolgingen van de kerk die allen teboven gaat. Vergelijk Openb. 20:8, enz. Sommigen verstaan bijzonderlijk den Turk.

Jer 49.35 Ge 10.2 Re 20.8

3) het land van Magog,

Of, Gog des lands van Magog, of [uit] het land Magog.

4) hoofdvorst

Anders, vorst [en] hoofd, of vorst des hoofds, of der hoofden van, enz. Het is zoveel als souverein, monarch, grote chan.

5) Mesech en Tubal;

Zie van deze beide Gen. 10:2, en boven Ezech. 27:13.

Ge 10.2 Eze 27.13
Copyright information for DutKant