Ezekiel 31:4

8) wateren

Dat is, de gelegenheid en toevloeiing, die Ik hem beschikte van alles wat tot wasdom van zijn staat mocht dienen; vergelijk boven Ezech. 17:5,8, en Ezech. 19:10, enz. en onder Ezech. 31:5,7.

Eze 17.5,8 19.10 31.5,7

9) maakten hem groot,

Of, brachten, kweekten hem op.

10) de afgrond maakte hem hoog;

Dat is, diepe wateren, grote diepten.

11) die ging met zijn stromen rondom

Afgrond, of diepte.

12) planting,

Gelijk boven Ezech. 17:7.

Eze 17.7

13) zond zijn waterleidingen uit

Dat is, deelde van zijn overvloed anderen koningen mede, die minder waren dan hij, en door hem welvoeren.

Ezekiel 31:8

18) cederen

Dat is, de andere koningen en prinsen, hoewel ook groot en heerlijk zijnde, gelijk de cederen van een paradijs, gelijk het eerste was, konden zijn glans niet verdonkeren of verbergen; gelijk de zon het schijnsel van andere sterren bij dag verduistert, alzo verduisterde hij allen glans van anderen. Vergelijk boven Ezech. 28:13, en onder Ezech. 31:9,16.

Eze 28.13 31.9,16

19) geen boom in Gods hof

Hebreeuws, alle boom was niet, enz., dat is, geen boom was, enz. Zie 1 Kon. 11:34; alzo onder Ezech. 31:14.

1Ki 11.34 Eze 31.14

Ezekiel 31:16

43) Eden,

Zie boven Ezech. 31:8,9.

Eze 31.8,9

44) drinken,

Gelijk boven Ezech. 31:14.

Eze 31.14

45) troostten zich

Figuurlijk gesproken, alsof men zeide: het viel hun troostelijk, dat zij zulk een groten metgezel in hun lijden hadden. Vergelijk Jes. 14:8,9,10, met de aantekening; idem, boven Ezech. 14:22, en Ezech. 16:54, en onder Ezech. 32:31, enz.

Isa 14.8,9,10 Eze 14.22 16.54 32.31
Copyright information for DutKant