Ezekiel 8:3

12) Hij stak de gelijkenis ener hand uit,

Te weten welke gelijkenis en gedaante beschreven is in Ezech. 8:2.

Eze 8.2

13) het haar mijns hoofds;

Of, haarlokken.

14) Geest

Dat is de Heilige Geest, die hem dit gezicht vertoonden. Zie boven Ezech. 1:12.

Eze 1.12

15) voerde mij op

Dat is geschied in den geest, niet in het lichaam, door optrekking der zinnen en niet door verandering der plaatsen. Want de profeet verklaart zichzelven terstond, zeggende: In de gezichten Gods. Vergelijk onder Ezech. 11:24.

Eze 11.24

16) in de gezichten Gods te Jeruzalem,

Te weten die God door zijn Geest in mijne zinnen wrocht. Alzo boven Ezech. 1:1, en onder Ezech. 40:2.

Eze 1.1 40.2

17) [voorhof],

Dit woord is in den Hebreeuwsen tekst uitgedrukt, onder Ezech. 10:3. Zie van dit voorhof 1 Kon. 6:36. Sommigen verstaan dit van het binnenste deel des groten voorhofs, anders genaamd het voorhof des volks; anderen van den ingang des groten voorhofs.

Eze 10.3 1Ki 6.36

18) een beeld

Men houdt dit beeld het beeld van Ba„l geweest te zijn, die Achaz een altaar opgericht had. 2 Kon. 16:01, enz. hetwelk Hizkia daarna verstoord maar Manasse weder opgericht heeft; 2 Kon. 21:3. Is daarna weder afgebroken van Josia, en herstel van Joahaz en zijne broeders.

2Ki 16.1 21.3

19) ijvering,

Zo genaamd omdat de afgodendienst, daaraan van de Joden gedaan, God tot ijver verwekte, dat is vergramde en tergde, overmits de eer en de dienst, die zijn volk Hem alleen, als den enigen bruidegom deszelven schuldig was, dezen afgoden toegedragen werd. Zie Exod. 20:5 en Lev. 20:5.

Ex 20.5 Le 20.5

20) tot ijver verwekt.

Namelijk den Heere. Het is menselijkerwijze gesproken. Zie Deut. 4:24.

De 4.24

Ezekiel 40:2

8) gezichten Gods

Zie boven Ezech. 1:1, en Ezech. 8:3.

Eze 1.1 8.3

9) Hij mij in het land Isra‰ls,

De Heere.

10) Hij zette mij op een zeer hogen

Vergelijk Openb. 21:10. Zie van het Hebreeuwse woord boven Ezech. 37:1.

Re 21.10 Eze 37.1

11) berg;

Het is aanmerkelijk dat noch berg, noch stad, zo hier als in het volgende, genoemd wordt, maar alleen door het woord als, bedektelijk, als met den vinger, op Zion of Maria, en Jeruzalem gewezen, hetwelk dienen kon om onze gedachten te meer van het aardse Zion en Jeruzalem af te trekken, en te leiden tot het hemelse en geestelijke, te weten Gods ker, onze aller moeder, Gal. 4:26, welker naam zal zijn: de HEERE is aldaar; onder Ezech. 48:35. Tot gelijk einde kon strekken het onderscheid, dat er is tussen dit ganse gebouw en de voorgaanden tempel van Salomo en den anderen, die na de wederkomst uit Babel gebouwd is. Waarom ook nergens in Ezra, Nehemia, Hagga‹ en Zacharia gevonden wordt dat men in de wederopbouwing van den tempel of der stad zich zou hebben geschikt naar dit verborgen gezicht, hetwelk zelfs verscheidene Joodse rabbijnen moeten bekennen te zien op den tijd van den Messias.

Ga 4.26 Eze 48.35

12) zuiden.

Ezechi‰l, staande in het noorden, [waar de tempel geweest was. Zie Ps. 48:3], zag ene stad voor zich in het zuiden.

Ps 48.2

Daniel 6:8

19) de overheden en stadhouders,

Of, magistraten.

20) een verzoek doen zal

Chaldeeuws, ene begeerte begeren zal, of verzoek verzoeken zal.

21) van enigen god of mens,

De groten aan het hof van Darius zijn met zulk een nijdigheid tegen Dani‰l ingenomen, dat zij alle godzaligheid en godsdienst overhoop werpen, opdat zij Dani‰l van kant zouden mogen helpen, want dit is eigenlijk met dit plakkaat hun oogmerk geweest. Zij verbieden dengenen, die in nood waren, God aan te roepen; zij verbieden ook den kranken hulp bij de medicijnmeester te zoeken, hetwelk ten enenmale tegen de natuur was; nochtans heeft de koning dit getekend, Dan. 6:10, enz.

Da 6.9

Daniel 8:27

123) zwak,

Of, ik werd krank gemaakt, enz.

124) was [enige] dagen krank;

Te weten van schrik en verbaasdheid.

125) werk;

Dat is, ik bediende het ambt, hetwelk mij de koning had opgelegd. Zie boven de aantekening Dan. 8:2.

Da 8.2

126) over dit gezicht;

Of, vanwege dit gezicht, hetwelk Dani‰l zo verschrikt had, dat het uit zijn zin niet kon gaan.

127) niemand merkte het.

De zin is: Al was ik hierover zozeer ontsteld, nochtans bedwong ik mij zo, dat niemand uit mijn gelaat mijne verslagenheid of verbaasdheid kon merken; of, dat niemand merkte waarvan ik krank geworden was, of dat ik zulk een gezicht gehad had, achtervolgens het bevel, hetwelk God hem gegeven had, Dan. 8:26.

Da 8.26
Copyright information for DutKant