‏ Genesis 11:3

7) tichelen

Of bakstenen maken, of bereiden.

8) wel doorbranden.

Hebr. branden met, of, tot branding; dat is, door het branden hard bakken.

9) het lijm

Een taaie stof, vaster klevende dan pek, overvloedig in die landen; zie onder Gen. 14:10. De geschiedschrijvers verhalen dat de muren van Babel hiervan gemetseld waren en zo hard geworden als ijzer.

Ge 14.10

‏ Esther 1:19

45) Indien het den koning goeddunkt,

Hebreeuws, indien het goed is bij den koning.

46) van hem

Dat is, op zijn naam. Hebreeuws, van zijn tegenwoordigheid, of van voor zijn aangezicht.

47) uitga,

Dat is, gepubliceerd, of openlijk verkondigd worde.

48) dat men het niet overtrede:

Anders, dat men het niet wederroepe; alzo ook onder, Esth. 3:3. Of, dat het onwederroepelijk zij.

Es 3.3

49) koninkrijk

Dat is, haar koninklijke waardigheid.

50) aan haar naaste,

Of, aan haar gezellin; dat is, aan een andere.

‏ Proverbs 18:17

40) Die de eerste

Dat is, die in het geschil, hetwelk hij met zijnen naaste uitstaande heeft, in de voorbaat is, door eerst zijne zaak den rechter te openen en met redenen te bekleden.

41) rechtvaardig

Dat is, gelijk te hebben, welverstaande zolang als zijne partij nog niet is gehoord geweest.

42) zijn naaste

Te weten, de verweerder.

43) komt,

Te weten, voor den rechter, om hem ook zijne zaak aan te dienen.

44) hij onderzoekt

Te weten, de rechter, of de partij.

45) hem.

Namelijk zijnen naaste, dat is den verweerder, om hem mede te horen en te onderzoeken over hetgeen de eiser eerst voortgebracht had.

‏ Luke 10:29

35) zichzelven rechtvaardigen,

Dat is, zichzelven voor rechtvaardig uitgeven, gelijk Luk. 18:9.

Lu 18.9

‏ Luke 10:36

42) naaste geweest te zijn desgenen,

Dat is, die den plicht eens naasten bewezen heeft.

Copyright information for DutKant