Genesis 15:1

1) in een

Een soort der goddelijke openbaring, waardoor den mens, als hij niet slaapt, •f uitwendig van God iets voorkomt, •f in zijn geest opgetrokken wordt, om door denzelven inwendig te zien, of te verstaan hetgeen de Heere hem wil bekendmaken, Num. 12:6,7,8, Num. 24:4; Jes. 1:1; Hand. 10:10,11. Het schijnt dat God in dit gezicht Abram ook uitwendig op zichtbare wijze verschenen is; zie vs. 5 enz.

Nu 12.6,7,8 24.4 Isa 1.1 Ac 10.10,11 Ge 15.5

2) Ik ben

Deze woorden begrijpen de volheid aller gelukzaligheid, die God zijn kinderen in den Messias belooft en geeft, bestaande in de bescherming tegen alle kwaad, en toevoeging van alles goeds, hier aanvankelijk en hierna volmaaktelijk.

Genesis 15:4-6

11) Deze zal

Nam. Eli‰zer de Damaskener.

12) uit uw

Hebr. uit uw ingewand. Zie 2 Sam. 7:12; verg. onder Gen. 35:11, en 2 Kron. 6:9.

2Sa 7.12 Ge 35.11 2Ch 6.9
13) Hij

Te weten, God.

14) hem

Nam. Abram.

15) uit naar

Buiten de tent.

16) Zo zal

Verg. boven Gen. 13:16; 1 Kon. 4:20.

Ge 13.16 1Ki 4.20
17) hij geloofde

Niet dat Abram hier eerst begon te geloven, maar dat hij sterker werd in het geloof, zijn vlees overwinnende, en de grote belofte, die hem God. vs. 1,4,5, van zijn zaad en voornamelijk van den Messias gedaan had, tot troost en zaligheid van zijn ziel langs zo meer aannemende.

Ge 15.1,4,5

18) Hij rekende

Dat is, God heeft uit loutere genade, hem, die geen gerechtigheid had in zichzelven, om voor zijn gericht te bestaan, voor rechtvaardig geacht, door het geloof aan zijn belofte en den beloofden Middelaar; Rom. 4:2,3, enz.

Ro 4.2,3

19) [tot]

Het woordje tot, wordt hier bijgevoegd uit Ps. 106:31; Rom. 4:3; Gal. 3:6; Jak. 2:23.

Ps 106.31 Ro 4.3 Ga 3.6 Jas 2.23

John 8:56

86) met verheuging

Grieks van vreugde opgesprongen.

87) Mijn dag zien zou;

Namelijk mijner komst in het vlees; Luk. 10:24; Hebr. 11:13.

Lu 10.24 Heb 11.13

88) gezien, en is

Namelijk door het geloof, ziende op de belofte Gods van deze komst.

89) verblijd

Zie Gen. 17:17.

Ge 17.17

90) geweest.

Of, werd verblijd.

Romans 4:11-13

19) het teken der besnijdenis

Dat is, de besnijdenis tot een teken en zegel, dat is verzegeling en versterking, van dat hij door het geloof gerechtvaardigd was; in welke woorden de natuur en eigenschap van alle sacramenten kortelijk wordt aangewezen, gelijk ook Gen. 17:11; Exod. 12:13; Ezech. 20:12. Namelijk dat zij dienen om het geloof niet eerst te werken, maar te verzegelen en te versterken, en daarom niet blote tekenen, maar ook zegelen zijn.

Ge 17.11 Ex 12.13 Eze 20.12

20) een vader van allen,

Namelijk naar welks voorbeeld of voetstappen God wil dat zowel heidenen als Joden door het geloof gerechtvaardigd zouden worden.

21) door de wet aan Abraham

Dat is, door de onderhouding der wet. Hier brengt Paulus nog een andere reden voort om te bewijzen dat Abraham niet is gerechtvaardigd uit de werken; want anders zou de belofte aan Abraham gedaan, namelijk dat hij met zijn zaad een erfgenaam der wereld zou zijn, tevergeefs gegeven wezen. Want de wet werkt toorn en geeft de erve niet, omdat zij door het vlees verzwakt is; Rom. 8:3.

Ro 8.3

22) een erfgenaam der wereld zou zijn,

Hier wordt gezien •f op de belofte aan Abraham gedaan, op denzelfden tijd als deze getuigenis van zijne rechtvaardigheid uit het geloof is gegeven; Gen. 16:6,7,8; namelijk van de bezitting van het land Kana„n, hetwelk een voorbeeld was van de eeuwige rust der gelovigen in den hemel, waarvan de apostel hier spreekt, Hebr. 4:3, en Hebr. 11:9,10; •f op een andere belofte, die uitgedrukt staat Gen. 22:17,18, nadat hij zijnen zoon heeft willen opofferen, namelijk dat alle geslachten der aarde in zijn zaad zullen gezegend worden. Want Abraham, als een vader aller gelovigen, is van God in de erve van de geestelijke wereld gesteld, waarvan al zijn geestelijke kinderen, de gelovigen ook hun deel door Christus, het beloofde zaad, zullen ontvangen; Ps. 2:8; Hebr. 2:5.

Ge 16.6,7,8 Heb 4.3 11.9,10 Ge 22.17,18 Ps 2.8 Heb 2.5

Galatians 3:16

62) de beloftenissen

Dat is, alzo ook kan niemand het verbond, dat God met Abraham en alle gelovigen gemaakt heeft, teniet maken of veranderen. In hetwelk, dewijl de beloftenissen, die God daarin aan Zijne zijde gedaan heeft, gegrond zijn niet op de onderhouding der wet, maar op Christus het beloofde zaad Abrahams, zo moet dat ook altijd vast en onveranderlijk blijven, gelijk in Gal. 3:17 breder verklaard wordt.

Ga 3.17

63) zaad gesproken.

Zie Gen. 22:18. Het woord zaad wordt somtijds genomen voor al de nakomelingen, gelijk Gen. 15:18, en Gen. 22:17; somtijds voor iemand in het bijzonder uit dezelve, gelijk Gen. 4:25, en Gen. 21:13; dat het in deze tweede betekenis hier moet genomen worden, bewijst hier de apostel, en leert dat dit zaad Christus is. Zie ook Gen. 13:15, en Gen. 17:10.

Ge 22.18 15.18 22.17 4.25 21.13 13.15 17.10

64) hetwelk is Christus.

Zie hiervan het bewijs in het geslachtsregister van Christus, Matth. 1:1,2,16, en Luk. 3:23,34, gelijk ook Izak een voorbeeld van Christus is geweest, Gen. 21:12; Rom. 9:7; Hebr. 11:18.

Mt 1.1,2,16 Lu 3.23,34 Ge 21.12 Ro 9.7 Heb 11.18
Copyright information for DutKant