Genesis 16:12

20) woudezel

Dat is een wild, woest mens, gelijk een wilde of woudezel, daaronder begrepen dat hij zou zijn een onversaagd en vreeslijk krijgsman. Zie onder, hoofdstuk Gen. 21:20.

Ge 21.20

21) zijn hand zal

Dat is, tot vechten en oorlogen zal hij ieder tergen, en zal ook daarom door anderen getergd worden. Versta dit niet alleen van zijn persoon, maar ook van zijn nakomelingen.

22) en hij zal wonen

De zin is, dat hij de grenzen zijner woning wijd en breed zou uitspreiden, tot onder zijn maagschap, die hij niet zou vrezen, maar haar stoutelijk het aangezicht bieden. Zie onder, Gen. 25:18.

Ge 25.18

Job 39:5

13) Zult gij

Dat is, kunt gij verzinnen het ogenblik van hun ontvangen? Deze vragen loochenen alle sterkelijk.

14) vervullen,

Dat is, afdoen en volbrengen; te weten, met het dragen van hun jongen.

Jeremiah 2:24

62) gewend

Hebreeuws, geleerd; dat is gewend, geoefend, ervaren, gelijk onder Jer. 13:21,23, en Jer. 31:18; Hos. 10:11. De zin is, dat zij zo weinig in hare hittigheid te dwingen of te temmen is als een wilde woudezel. Zie Job 39:8.

Jer 13.21,23 31.18 Ho 10.11 Job 39.5

63) schept

Of, slokt den wind in. Vergelijk onder Jer. 14:6. Dat is, verkwikt en verlustig zij zich bij alle gelegenheid, [die zij zelve zoekt en najaagt] in haar geestelijke hoererij, zijnde zo beschaamd hittig dat niemand haar weren of afslaan kan. Anders: schept zij den wind naar hare gelegenheid, wie zou haar afkeren?

Jer 14.6

64) Allen,

De afgodendienaars, die met haar willen boeleren, behoeven geen grote moeite te doen, zij is licht te vinden. Vergelijk Ezech. 16:33,34, en Ezech. 23:40.

Eze 16.33,34 23.40

65) maand

De nieuwe maan, of maanstonden, want zij heeft alle eerbaarheid uitgetrokken. Zie Lev. 20:18. Sommigen verstaan dit van de afgoderij, die zij op alle nieuwe maanden bedreven.

Le 20.18

Hosea 8:9

32) Assur,

Om hun staat door gunst en hulp van den koning van Assyri‰ te bevestigen. Zie 2 Kon. 15:19,20.

2Ki 15.19,20

33) woudezel,

Dat is, wilden, wreden en onbeleefden, rovende voor zichzelven, niet zoekende dan zijn eigen voordeel, om een ander zich niet bekommerende; zie Job 24:5, en Job 39:8. Sommigen duiden het op Isra‰l, overal om hulp en verbond lopende, als een onbetemde wilde woudezel, die overal op de lucht gaat en dommelijk voeder zoekt, doch dikwijls niet vindt, en zelf anderen ten roof wordt. Vergelijk Jer. 2:24.

Job 24.5 39.5 Jer 2.24

34) boelen om hoerenloon gehuurd.

Dat is, helpers en bondgenoten, verlatende hun rechten man, Heere en bondgenoot, namelijk God. Hebreeuws, liefden, minnen, of boelerijen; dat is, boelen, minnaars; zie Job 35:13, en Jer. 27:9.

Job 35.13 Jer 27.9
Copyright information for DutKant