Genesis 17:1
1) negen en negentig Hebr. een zoon van negentig jaar en negen jaren. Dit was het vijf en twintigste jaar ndat hij de belofte van de vermenigvuldiging zijns zaads in Haran ontvangen had; boven Gen. 12:2,3,4. Ge 12.2,3,4 2) God de Dat is, die niet alleen sterk en vermogend ben, om u tegen alle kwaad te bewaren, maar ook genoegzaam, om u met alle goederen naar lichaam en ziel te verzorgen; als zijnde een God, die de genoegzaamheid in mijzelven eeuwiglijk en onveranderlijk tot mijn bondgenoot aanneem. 3) voor mijn Zonder geveinsdheid en met een oprecht hart Mij vertrouwende, en Mij als in mijne tegenwoordigheid vrezende; alzo onder Gen. 24:40; verg. boven Gen. 5:22,24. Ge 24.40 5.22,24 4) oprecht. Zie boven Gen. 6:9. Ge 6.9 Isaiah 13:6
24) gijlieden, Te weten, o gij Babylonirs, met al uwe aanhangers. 25) de dag Dat is, de dag, in welken de Heere zijn gestreng gericht over Babylon zal uitoefenen; gelijk Jes. 2:12, en Jes. 61:2; Jol. 1:15. Zie Job 24:1, en Ps. 37:13. Isa 2.12 61.2 Joe 1.15 Job 24.1 Ps 37.13 26) hij komt Alsof hij zeide: Het zal zulks een verschrikkelijke verwoesting zijn, dat het genoegzaam blijken zal dat ze van de hand van den almachtigen God komende is.
Copyright information for
DutKant