Genesis 18:18
37) worden zal, Hebr. zijnde zijn zal. 38) in hem Dat is, in zijn zaad Christus Jezus. Zie boven Gen. 12:3, en Gen. 22:18. Ge 12.3 22.18 Exodus 1:7
9) gans zeer machtig, Hebreeuws, in zeer zeer machtig. Exodus 1:9
Deuteronomy 7:1
1) Hethieten, Zie Gen. 10:15, enz., en Gen. 15:19, enz. Ge 10.15 15.19 Psalms 139:17
30) hoe kostelijk Dat is, hoe onbegrijpelijk is mij uw voorzienige zorg en regering, waardoor Gij alle dingen in uw eeuwigen raad verordineerd en besloten hebt hoe zij geschieden zullen; Ps. 40:6; Job 26:14. Ps 40.5 Job 26.14 31) haar sommen! Hebr. hare hoofden. Zie de aantekening bij Num. 1:2 Nu 1.2 Jeremiah 5:6
12) heeft hen Dat is, zal hen, enz. profetischer wijze gesproken van den toekomstigen overval der Babylonirs. 13) der wildernissen Of, der avonden. 14) verscheurd Zie van het Hebreeuwse woord Ps. 50:22. Ps 50.22 Jeremiah 15:8
21) Hun weduwen Van het volk. 22) meerder Of, sterker in getal; doordien hune mannen bij menigten zouden omgebracht worden. 23) moeder Namelijk Jeruzalem. Anders: over de moeder der jongelingen een verwoester op den middag; dat is, over de vergadering der jonge manschap. 24) jongeling, Den koning van Babel, wakker en fris zijnde in dit werk, als een jongeling. 25) middag; Vergelijk boven Jer. 6:4. Jer 6.4 26) de stad Hebreeuws, de stad, en verschrikkingen of verbaasdheden. De zin kan zijn: Ik, zal dien jongeling haar, te weten de stad, en daar zal enkel schrik zijn, of zodat er grote schrik zal zijn. Of aldus: Ik zal haastiglijk op hen de stad doen vallen en verschrikkingen.
Copyright information for
DutKant