Genesis 19:17

32) hij:

Te weten, de Heere, die bij Abraham was blijven staan; boven Gen. 18:22, en later van hem weggegaan, Gen. 19:33. Hoewel enigen menen dat het een van de engelen geweest is, die Lot verschenen waren.

Ge 18.22 19.33

33) Behoud

Of, ontkomt, aldus in het volgende.

34) levens

Hebr. ziel, gelijk onder Gen. 37:21; Deut. 22:26; Joz. 2:13; 1 Kon. 19:3; 2 Kon. 7:7; Matth. 2:20. De zin is: dat hij zijn goederen moest vergeten, maar op zijn leven denken.

Ge 37.21 De 22.26 Jos 2.13 1Ki 19.3 2Ki 7.7 Mt 2.20

Job 7:1

1) strijd

Het Hebreeuwse woord, hier overgezet, wordt zeer dikwijls gebruikt voor een strijd, of kamp, of heir, die •f werelds is, Num. 1:3, enz., •f kerkelijk, gelijk Num. 4:3, enz., •f geestelijk, 2 Cor. 10:4; 1 Tim. 1:18. Anders, gezetten tijd.

Nu 1.3 4.3 2Co 10.4 1Ti 1.18

2) zijn zijn dagen

Versta, den tijd zijns levens, welke hier bij de dagen eens dagloners vergeleken wordt, omdat hij zeker en gesteld is, kort, vol arbeid en moeite, nochtans achtervolgd van enige rust; want een dagloner, des daags gewrocht hebbende, rust des nachts. Hieruit wil Job besluiten, naardien de gesteldheid van des mensen leven zodanig is, dat hij niet zo gruwelijk behoorde geplaagd te wezen, maar wel enige rust te hebben, voornamelijk als hij den Heere zijn God recht gevreesd en gediend had.

Psalms 27:12

25) begeerte

Hebr. ziel; welk woord somtijds genomen wordt voor willen, begeerten, lust, voornemen. Zie Gen. 23:8; idem Ps. 41:3, en Ps. 78:18; Pred. 6:7,9; Jer. 15:1; Ezech. 16:27.

Ge 23.8 Ps 41.2 78.18 Ec 6.7,9 Jer 15.1 Eze 16.27

26) zijn

Waarvan Do‰g een was; 1 Sam. 22:9,10. Zie ook Ps. 35:11.

1Sa 22.9,10 Ps 35.11

27) uitblaast.

Versta, een ieder van hen, of een die de voornaamste is. Uitblaast; dat is, die niet snorkt dan van enkel geweld. Verg. deze manier van spreken met Hand. 9:1, en Ps. 10:5.

Ac 9.1 Ps 10.5
Copyright information for DutKant