Genesis 29:32
37) Ruben; Dat is, zie een zoon, of een zoon des aanziens, alsof zij zeide: zie hoe mij nu God een zoon gegeven heeft in mijn verdrukking, want haar man had haar zo lief niet als haar zuster. 38) liefhebben Dat is, liever dan tevoren. Genesis 49:3-4
2) mijn kracht Dat is, een kind in de principale sterkte mijns levens gewonnen. 3) het begin Te weten, in het kinderwinnen; aldus worden de eerstgeborenen genoemd; Deut. 21:17; Ps. 78:51. De 21.17 Ps 78.51 4) de voortreffelijkste in hoogheid, Hebr. de voortreffelijkheid. 5) afloop Hebr. snelligheid. 6) als der wateren, Te weten, toen gij uws vaders bed geschonden hebt; gelijk het water van een hoge plaats in een lage zeer snellijk loopt, zo hebt gij door uw onkuise begeerte, verenigd met grote stoutheid en lichtvaardigheid, uzelven in een schandelijke misdaad en oneer gestort. 7) gij hebt uws Dat is, gij hebt uws vaders bed door bloedschande ontreinigd. 8) hij heeft mijn Dit heeft Jakob gesproken, zich wendende tot zijn andere zonen. Joshua 14:4
6) waren twee stammen, Dit had Jakob alzo op zijn sterfbed verordineerd, Gen. 48:5. Ge 48.5 7) derzelver voorsteden Te weten, steden. Joshua 16:1
1) kwam het lot Te weten, uit het vat, waar de loten in geworpen waren. Joshua 17:17
1 Chronicles 5:1-2
1) ontheiligd had, Te weten, beslapende Bilha zijns vaders bijwijf, Gen. 35:22. Zie Gen. 49:4. Ge 35.22 49.4 2) eerstgeboorte Dat is, het recht, dat de eerstgeborene had boven zijn broeders, genietende dubbele portie of deel in het erfgoed, Deut. 21:17. Dit werd Jozef en zijnen zonen gegeven, want in de uitdeling van het land Kanan zijn Efram en Manasse nevens de andere stammen in het lot gesteld, om hun deel te hebben. Zie van Jozef Gen. 48:22, en van zijn zonen, Gen. 48:5. De 21.17 Ge 48.22,5 3) Juda Van de heerlijkheid en treffelijkheid van Juda, zie Gen. 49:8, enz. Ge 49.8 4) uit hem; Anders, hij werd tot een voorganger voor, of, boven hem; te weten, boven Jozef. Of, aangaande den voorganger was hij meer dan hij; te weten, dan Jozef. Eerst zijn de koningen, daarna de vorsten of regenten des lands, uit den stam van Juda, uit den huize Davids geweest, tot de tijden van Herodes, als de Silo gekomen is; Gen. 49:10. Ge 49.10 5) de eerstgeboorte Te weten, zoveel de dubbele portie der goederen aanging, gelijk 1 Kron. 5:1 gezegd is. Zie Gen. 48:5, en Gen. 49:22, enz. 1Ch 5.1 Ge 48.5 49.22
Copyright information for
DutKant