Genesis 3:19

38) brood eten,

Dat is, uw voedsel en onderhoud krijgen. Alzo is het woord brood voor allerlei voedsel genomen, onder 18:5, 28:20.

Ge 18.5 28.20

39) totdat gij tot

Dat is, totdat gij sterft.

Job 4:19

33) [op] degenen,

Te weten, vertrouwt Hij, namelijk, God. Anders, hoeveel te meer, [verlegt Hij dwaasheid] op degenen, enz.

34) lemen huizen

Hebreeuws, huizen des leems. Versta door deze de lichamen der mensen, die oorspronkelijk uit aarde en slijk gemaakt zijn; Gen. 2:7; 1 Cor. 15:47. Zo worden ook de lichamen bij huizen en woningen vergeleken; 2 Cor. 5:1. Sommigen verstaan het van de aardse woning der mensen gesteld tegen de hemelse woningen der engelen.

Ge 2.7 1Co 15.47 2Co 5.1

35) worden verbrijzeld

Hebreeuws, verbrijzelen; dat is, verbrijzeld worden. Alzo onder, Job 7:3, hebben mij besteld, voor zijn, of worden mij besteld; en Job 34:20, nemen weg, voor wordt weggenomen; Spreuk. 6:30, verachten, voor veracht wordt; Luk. 12:20, zal eisen, voor zal ge‰ist worden, enz.

Job 7.3 34.20 Pr 6.30 Lu 12.20

36) voor de motten.

Hebreeuws, voor het aangezicht ener mot; dat is, zeer haastelijk, eerder en lichter dan een mot verteerd wordt, welke door een kleine aanwrijving verbroken wordt. De woorden voor het aangezicht betekenen hier niet de plaats, maar den tijd, gelijk Gen. 27:7, en Gen. 29:26, en Gen. 36:31. Anderen verstaan daardoor van de motten.

Ge 27.7 29.26 36.31

Ecclesiastes 12:7

36) het stof wederom

Dat is het lichaam, hetwelk in de beginne van aarde genomen en gemaakt is; Gen. 3:19. Zie Job 7:5.

Ge 3.19 Job 7.5

37) de geest weder

Dat is de ziel. Zie Num. 16:22, en Num. 27:16.

Nu 16.22 27.16

38) tot God keert,

Te weten in de hemel, verstaande dat Salomo hier het volk Gods alleen aanspreekt. Sommigen verstaan het van de zielen, zowel der ongelovigen als der gelovigen, die beide van God als rechter, terstond als de mens sterft, gewezen worden elk aan hunne plaats: de gelovige ten hemel, de ongelovige ter hel. Verg. Luk. 16:22.

Lu 16.22

39) Die hem gegeven heeft

Zie Gen. 2. 7.

Ge 2.7

1 Corinthians 15:47-48

142) De eerste mens is

Namelijk Adam.

143) uit de aarde,

Namelijk ten aanzien van de stof, waaruit zijn lichaam geschapen is; Gen. 2:7.

Ge 2.7

144) aards;

Dat is, hebbende een lichaam, dat aards is en na den val sterflijk en verderflijk is geworden; Gen. 3:19. Gr. van stof; namelijk der aarde.

Ge 3.19

145) de tweede mens is

Namelijk Christus, die een waarachtig mens is en de tweede genaamd wordt vanwege den tijd, omdat Hij na den eersten gekomen is, gelijk Matth. 3:11; Joh. 1:27; en een tegenbeeld des eersten is geworden; Rom. 5:14.

Mt 3.11 Joh 1.27 Ro 5.14

146) de Heere uit den hemel.

Dat is, de hemelse Heere, gelijk in de volgende verzen uitgelegd wordt. Anderen lezen: is hemels uit den hemel, om de tegenstelling hare volle betekenis te beter te geven. Maar alle Griekse boeken lezen: de Heere uit den hemel, en dat past ook wel op de tegenstelling, alzo de apostel hier tegen elkander stelt niet den oorsprong der lichamen, maar de afkomst en waardigheid van beide deze personen, die elk zodanig lichamen aan degenen, die van hen afkomstig zijn, mededelen als zij zelf hebben, 1 Cor. 15:48. En Hij wordt gezegd uit den hemel te zijn, niet ten aanzien dat zijn menselijke natuur uit enige hemelse stof zou zijn voortgebracht, maar ten aanzien dat Hij, mens zijnde, ook waarachtig God is in ‚‚n persoon, en die nu, in den hemel zijnde, een verheerlijkt lichaam heeft, dat met hemelse en geestelijke hoedanigheden versierd is.

1Co 15.48
147) Hoedanig de aardse [is],

Dat is, hoedanig lichaam Adam na den val gehad heeft, namelijk sterflijk en verderflijk.

148) zodanigen zijn ook de aardsen;

Dat is, zulk een lichaam hebben ook alle mensen, natuurlijkerwijze van Hem afkomstig, zolang zij op de aarde zijn.

149) hoedanig de hemelse [is],

Dat is, zulk een lichaam als Christus nu in den hemel heeft, namelijk verheerlijkt, onsterflijk, onverderflijk, enz.

150) zodanigen zijn ook de hemelsen.

Zulke lichamen zullen ook hebben alle gelovigen, nadat zij van de doden opgewekt en in den hemel zullen opgenomen zijn. En hieruit blijkt klaarlijk dat de apostel niet spreekt van enige verscheidenheid in het wezen der lichamen, maar alleen in de hoedanigheden.

2 Corinthians 5:1

1) ons aardse huis

Dit is, ons zwak en sterflijk lichaam, hetwelk wij op deze aarde dragen, dat van aarde gemaakt is, en met een tabernakel of hut wordt vergeleken, die men in het reizen lichtelijk opmaakt, en in het vertrekken wederom afbreekt, of laat vervallen. Zie dergelijke Job 4:19; 2 Petr. 1:13,14.

Job 4.19 2Pe 1.13,14

2) gebroken wordt,

Gr. ontbonden, losgemaakt.

3) een gebouw van God

Sommigen nemen dit voor de hemelse heerlijkheid, waarmede onze lichamen ten uitersten dage eerst zullen verheerlijkt worden. Doch alzo de apostel hier merkelijk spreekt van een gebouw, of huis, hetwelk wij, nadat deze tabernakel gebroken is, van God zullen hebben, en dat in den hemel, en zo haast wij uit dit lichaam gaan wonen, gelijk blijk uit 2 Cor. 5:6,8; zo wordt het wel zo bekwamelijk voor de hemelse heerlijkheid in het algemeen genomen, waarmede de ziel versierd en gelijk als bekleed wordt, zo haast zij deze tabernakel aflegt, en waarmede het lichaam daarna zal bekleed worden, als het uit de doden zal opgewekt zijn. Zie van het eerste Hebr. 11:14,16; Openb. 7:14, en van het andere 1 Cor. 15:42,43; Filipp. 3:20,21.

2Co 5.6,8 Heb 11.14,16 Re 7.14 1Co 15.42,43 Php 3.20,21
Copyright information for DutKant