Genesis 31:49

77) Mispa;

Hebr. Mitspah, dat is, opzicht of toezichtplaats, of wachtplaats; omdat God [zoals volgt] de wacht en het toezicht zou hebben over het gemaakte verbond.

78) de een van

Hebr. de man van zijn naasten, of, vriend; dat is, wanneer wij nu zo ver van elkander zullen gescheiden zijn.

Joshua 11:3

7) Mizpa.

Zie Richt. 10:17.

Jud 10.17

Joshua 15:38

33) Jokteel,

Zie 2 Kon. 14:7.

2Ki 14.7

Joshua 18:26

Judges 11:11

16) woorden

Die hij tevoren tot de gezanten des volks gesproken had.

17) aangezicht des HEEREN te Mizpa.

Niet bij de ark des verbonds [gelijk dit dikwijls genomen is] maar in de generale vergadering des volks deed hij zijne verklaring [gelijk een hels des geloofs, Hebr. 11:32] met religieuze aandacht, als in Gods tegenwoordigheid, of met aanroeping zijns heiligen naams, en onderlingen eed. De ark des verbonds was ten tijde van Jozua gebracht te Silo, Joz. 18:1, en was nog aldaar ten tijde van Eli; 1 Sam. 1:3.

Heb 11.32 Jos 18.1 1Sa 1.3

Judges 11:29

45) kwam de Geest des HEEREN op Jeftha,

Hebreeuws, was, werd; dat is, toog hem aan, gelijk boven, Richt. 6:34, en Richt. 3:10.

Jud 6.34 3.10

46) Gilead en Manasse doortrok;

Dat is, door het gedeelte des lands Gilead, dat de halve stam van Manasse over de Jordaan bewoonde.

47) in Gilead,

Onderscheiden van andere plaatsen, hebbende denzelfden naam. Zie boven, Richt. 10:17.

Jud 10.17

1 Samuel 22:3

6) Mizpa der Moabieten;

Zie van deze stad de aantekeningen Richt. 10:17.

Jud 10.17

7) den koning der Moabieten:

Deze koning was Sauls vijand, gelijk te zien is 1 Sam. 14:47, daarom heeft hij des te liever David plaats in zijn land gegund; gelijk de Filistijnen ook gedaan hebben, onder 1 Sam. 27. Anderen menen dat David derwaarts gevlucht is, omdat zijns grootvaders, te weten Obeds moeder een Moabietische vrouw geweest is, hopende derhalve meer gunst bij de Moabieten te vinden dan bij andere nati‰n.

1Sa 14.47

8) bij ulieden uitgaan,

Dat is, onder uwe bescherming uit- en ingaan, voor een tijdlang wonen en verkeren. Anders, tot ulieden uitgaan.

1 Kings 15:22

44) liet de koning

Hebreeuws, deed gans Juda horen.

45) vrij,

Hebreeuws, onnozel, onschuldig, zuiver; dat is, niemand mocht enige ontschuldiging voortbrengen om te mogen achterblijven; welverstaande, geen bedaagde manschap, die in dit werk gebruikt kon worden, niet verhinderd zijnde door ziekte, ouderdom, uitlandigheid, of openbare ambten, waarover de gecommitteerden des konings oordelen moesten.

46) Geba-benjamins,

Een stad in den stam van Benjamin, aan de grenzen van Efra‹m op een heuvel gelegen, Joz. 18:24, den Levieten toege‰igend, Joz. 21:17, is ten tijde des konings Josia de noordpale geweest van het koninkrijk Juda, 2 Kon. 23:8.

Jos 18.24 21.17 2Ki 23.8

47) Mizpa.

Zie van deze stad Richt. 11:11.

Jud 11.11
Copyright information for DutKant