Genesis 4:13
27) Mijne misdaad Anders is het woord misdaad of ongerechtigheid door velen genomen voor de straf derzelve, zie Lev. 5:1; en in zulk een zin moest de overzetting aldus staan: Mijne straf is groter dan dat ik haar zou kunnen dragen; waarover Kan zich beklaagt, vs. 14. Le 5.1 Ge 4.14 Genesis 19:15
28) die voorhanden Hebr. die gevonden worden. Hieruit leiden enigen af, dat Lot meer dochters gehad heeft, die bij haar mannen in Sodom gebleven en vergaan zijn. 29) in de Of, in de straf der ongerechtigheid. Zie boven Gen. 4:13. Ge 4.13 Leviticus 5:1
1) mens zal gezondigd hebben, Hebreeuws, ziel, en zo in het volgende. Zie Gen. 12:5. Ge 12.5 2) des vloeks, Dat is, der lastering tegen God, [gelijk onder, Lev. 24:10,11] of tegen zijn naasten [gelijk 2 Sam. 16:7] uitgeworpen. Le 24.10,11 2Sa 16.7 3) hij het gezien Dat is, zelf in persoon bij het vloeken geweest is. 4) geweten heeft; Dat is, uit het verhaal van anderen gehoord heeft. 5) niet te kennen geeft, Te weten, aan de overheid, belet zijnde door enige menselijke zwakheid van blohartigheid, vrees, toegenegenheid, verzuim, enz. 6) ongerechtigheid dragen. Dat is, hij zal lijden de straf, die hij door zodanige misdaad van stilzwijgen verdiend heeft. Zie deze manier van spreken onder, Lev. 5:17, en Lev. 17:16, en Lev. 20:20; Num. 14:33; Jes. 53:11, enz., en zo wordt zonde, of ongerechtigheid voor straf genomen, Gen. 19:15; Num. 18:1. Zie Gen. 4:13. Le 5.17 17.16 20.20 Nu 14.33 Isa 53.11 Ge 19.15 Nu 18.1 Ge 4.13 Numbers 18:1
1) zeide de HEERE tot Aron: Om het volk de vrees [waarvan in het laatst van het Num. 17: gesproken is] te benemen, en een middel aan te wijzen, waardoor voorgekomen mocht worden, dat zulk een onheil hun na dezen niet meer zou overkomen. 2) ongerechtigheid des heiligdoms; Dat is, de straf van hetgeen aan het heiligdom en de ceremonin van dien misdaan wordt; daarom zult gij toezien dat ieder blijve binnen de perken van zijn dienst, anders zult gij daarvoor instaan. Zie Lev. 5:1. Le 5.1 3) de ongerechtigheid van uw priesterambt. De straf van hetgeen aan het priesterambt misdaan wordt, wanneer gij u daarin niet wel gedraagt, of toelaat dat een vreemde in uw ambt treedt en zich daaraan vergrijpt.
Copyright information for
DutKant